17 jan 2018
Incidentele vorderingen vanwege misbruik procesrecht na tekenen onthoudingsverklaring afgewezen
Rechtbank Den Haag 17 januari 2018, IEF 17467; ECLI:NL:RBDHA:2018:489 (A tegen Flavourz menswear) A vordert staking van Uniemerkinbreuk. De twee incidentele vorderingen worden afgewezen. De eerste gaat over de stelling dat Flavourz c.s. inmiddels een onthoudingsverklaring hebben getekend en dus misbruik wordt gemaakt van (proces)recht door de procedure door te zetten. Het wordt gemotiveerd bestreden, dat de onthoudingsverklaring lang na sommatie en na constatering van nieuwe inbreuken en na het uitbrengen van de dagvaarding is afgelegd. Er is tussen de derde die in vrijwaring wordt opgeroepen en Flavourz geen rechtsverhouding die voldoende gemotiveerd of concreet is.
4.2. Hiervan uitgaande overweegt de rechtbank als volgt. Flavourz c.s. baseren hun incidentele vordering op de stelling dat [A] misbruik maakt van (proces)recht door deze procedure door te zetten, ondanks het feit dat Flavourz c.s. inmiddels een onthoudingsverklaring hebben getekend. [A] heeft deze stelling (die in wezen een vooruitgeschoven verweer in de hoofdzaak betreft) gemotiveerd bestreden en aangevoerd dat de onthoudingsverklaring lang na zijn sommatie, pas nadat nieuwe inbreuken waren geconstateerd en ook pas na het uitbrengen van de dagvaarding is afgelegd en dat Flavourz c.s. (ook na het afleggen van die verklaring) niet zijn overgegaan tot het doen van de door [A] gewenste opgave. Gelet op dit verweer en op het feit dat vooralsnog uit niets blijkt dat [A] op enigerlei wijze het vertrouwen heeft gewekt dat deze procedure in de gegeven omstandigheden niet zou worden aangebracht, kan het beroep van Flavours c.s. op misbruik van recht niet dadelijk, zonder nader onderzoek, leiden tot niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de vorderingen van [A] . Op dit verweer dient in de hoofdzaak te worden beslist.
4.3. Met betrekking tot de tweede incidentele vordering van Flavourz c.s. wordt als volgt overwogen. Voor de toewijsbaarheid van een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is vereist dat tussen die derde en de partij die hem in vrijwaring wil oproepen een rechtsverhouding bestaat op grond waarvan de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk te dragen. Het bestaan van deze rechtsverhouding moet daarbij voldoende gemotiveerd en concreet worden gesteld.
4.4. De rechtbank acht de stellingen van Flavourz c.s. ontoereikend om de gevorderde vrijwaring toe te staan. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.5. In de eerste plaats zijn Flavourz c.s. er volgens hun eigen stellingen bepaald niet zeker van dat de door [A] gewraakte kleding afkomstig is van [X]. Zij vermoeden, maar waarop dit vermoeden is gebaseerd, wordt verder niet onderbouwd. Dit betekent dat het bestaan van de in 4.3 bedoelde rechtsverhouding onzeker is. Daar komt bij dat Flavourz c.s. met de vrijwaring kennelijk niet beoogt om eventuele nadelige gevolgen van een uitspraak in de hoofdzaak te verhalen, maar om [X] te laten garanderen dat de merkproducten met toestemming van [A] in het economisch verkeer waren gebracht. Dit laatste is evenwel geen grond voor vrijwaring. Deze vordering moet daarom worden afgewezen.