21 nov 2016
Journalist noemt rapport statiegeldsysteem 'gestuurd onderzoek'
Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 november 2016, IEF 16395; ECLI:NL:RBAMS:2016:7688 (Wageningen University tegen Trouw) Mediarecht. Wetenschapsjournalist van Trouw heeft zich in een tv-programma uitgelaten over een onderzoek naar de werking van het Nederlandse statiegeldsysteem voor PET-flessen. Het onderzoek is uitgevoerd door twee onderzoekers van een onderzoeksinstituut dat is verbonden aan de Universiteit Wageningen, in het kader van een samenwerkingsverband met de Stichting DDL. De Stichting DDL is opgericht door het Centraal Bureau Levensmiddelen en Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie, beiden tegenstanders van het statiegeldsysteem. De inhoud en de strekking van de uitlating van de journalist, zoals die ook door het televisiekijkend publiek is begrepen, komt er op neer dat bij de aanvang van het onderzoek de uitkomst ervan al leek vast te staan (met andere woorden, er was sprake van gestuurd onderzoek). De journalist heeft met deze uitlating niet de grenzen van de vrijheid van meningsuiting overschreden. De vordering tot rectificatie wordt afgewezen.
3.3. Trouw en [gedaagde sub 2] hebben – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat een felle discussie wordt gevoerd tussen de voor- en tegenstanders van het statiegeldsysteem. De tegenstanders (de supermarkten en de frisdrank- en verpakkingsindustrie) zijn verenigd in het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) en in de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), die het systeem te duur vinden en dus voor “nascheiding” zijn. De voorstanders van het statiegeldsysteem zijn milieuclubs en het bedrijf dat de machines maakt waarmee de statiegeldflessen worden verwerkt. Trouw kiest geen kant in deze discussie. Haar kritiek richt zich erop dat de WUR optreedt als een soort PR-bureau dat de oren laat hangen naar de belangen van de anti-statiegeld lobby, tevens financier en opdrachtgever van het rapport. In de opdrachtgever van het onderzoek (Stichting DDL) zijn immers enkel CBL en FNLI vertegenwoordigd. Overigens is in het rapport nergens te vinden wie de opdrachtgever is, hetgeen doet vermoeden dat de onderzoekers bewust hebben willen verdoezelen dat de opdracht afkomstig is van de anti-statiegeld lobby. Al met al rijst uit de feiten het beeld op van een universiteit die veel te ver is gegaan in het pleasen van haar opdrachtgever en in het uitventen van haar wetenschappelijke statuur. Er was sprake van gestuurd onderzoek waarvan de uitkomst al bij voorbaat leek vast te staan. Dit tast de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid aan. Dit is niet alleen gebleken uit het document van 6 mei 2009 (zie 2.4), maar ook uit tal van andere documenten waarover [gedaagde sub 2] beschikt en die een anonieme bron aan hem per e-mail heeft toegezonden. Die documenten zijn hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de procedure die is gevoerd voor de CWI.
De kwestie waarover het in dit kort geding gaat (dat contractonderzoek een groot risico van beïnvloeding meebrengt) is een kwestie van algemeen belang. Er is sprake van een debat dat in de publieke belangstelling staat en Trouw doet hier nauwgezet en op zorgvuldige wijze verslag van. [gedaagde sub 2] heeft de WUR herhaaldelijk verzocht om wederhoor, maar daar werd niet op gereageerd. Omdat Trouw en [gedaagde sub 2] zich op de feiten baseren (te weten op het dossier dat aan [gedaagde sub 2] is toegezonden), blijven zij binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. Trouw en [gedaagde sub 2] doen dan ook terecht een beroep op artikel 10 lid 1 EVRM.4.3. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat het feit dat de opdracht is verstrekt door het bedrijfsleven (in dit geval indirect door CBL en FNLI) op zich onvoldoende is voor een wetenschapsjournalist om te concluderen dat sprake is van gestuurd onderzoek. Dat in het onderhavige rapport niet is opgenomen wie de opdrachtgevers en financiers zijn, is echter “slordig”, zoals ook de CWI oordeelde en [gedaagde sub 2] heeft hierbij terecht vraagtekens geplaatst. CBL en FNLI staan immers bekend als tegenstanders van het statiegeldsysteem (zij vinden dit te duur) en zijn voor “nascheiding”, hetgeen blijkt uit de door Trouw en [gedaagde sub 2] als productie 25 in het geding gebrachte documenten. (...)
4.4. Het door [gedaagde sub 2] in het interview bedoelde document van 6 mei 2009 waarin reeds een voorlopige conclusie is opgenomen, dateert van zeer kort na het sluiten van de overeenkomst, hetgeen steun geeft aan de mening van [gedaagde sub 2] dat sprake was van gestuurd onderzoek. Wanneer tevens alle andere hiervoor genoemde documenten in ogenschouw worden genomen en tegen de achtergrond van hetgeen onder 4.2 is overwogen over het woord aanbestedingsbrief, is de uitlating van [gedaagde sub 2] “Ik heb de aanbestedingsbrief onder ogen gehad. En daar staat al in dat de voorlopige conclusie moet zijn dat statiegeld een te duur systeem is” voldoende feitelijk onderbouwd met het document van 6 mei 2009 waarin is opgenomen: Voorlopige conclusies kosten: duurste systeem van allemaal. Dit geldt ook voor zover de uitlating van [gedaagde sub 2] als een beschuldiging aan het adres van eisers moet worden aangemerkt die erop neerkomt dat bij de aanvang van het onderzoek de uitkomst ervan al leek vast te staan (gestuurd onderzoek). De onder 4.1 genoemde belangenafweging valt dan ook in het voordeel uit van Trouw en [gedaagde sub 2]. De voorzieningenrechter oordeelt hiermee niet dat in dit geval daadwerkelijk sprake was van gestuurd onderzoek, maar wel dat voor een beperking van de uitingsvrijheid van [gedaagde sub 2] in de gegeven omstandigheden geen grond bestaat. Het verweer van eisers dat het document van 6 mei 2009 geen vastlegging betrof van vooraf gemaakte afspraken, doch enkel een van de vele voortgangsverslagen, treft gezien al hetgeen hiervoor is overwogen geen doel.