Gepubliceerd op dinsdag 17 september 2013
IEF 13039
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Kabeldoorgifte en artikel 45d Aw - een overpeinzing naar aanleiding van Vevam/UPC c.s.

J.M.B. Seignette , Kabeldoorgifte en artikel 45d Aw – een overpeinzing naar aanleiding van Vevam/UPC c.s., IE-Forum.nl IEF 13039.
Een bijdrage ingezonden door Jacqueline Seignette, Höcker advocaten.
In onze IE-Forum serie commentaren op kabeldoorgifte-uitspraak.

De Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam oordeelde op 4 september 2013 dat Vevam niet bevoegd is om voor haar auteurs kabelvergoedingen te vorderen [ECLI:NL:RBAMS:2013:5554]. Noch artikel 26a Auteurswet, noch het aansluitingscontract dat Vevam met de regisseurs sluit, vormt hiervoor een basis (r.o. 4.4.-4.6). De kabelexploitant hoeft dus geen vergoeding aan Vevam te betalen. De regisseurs hebben en houden aanspraak op een billijke vergoeding jegens de producent, zo overweegt de Voorzieningenrechter (r.o. 4.7). Betekent dit dat de regisseur de kabelvergoeding die hij voorheen van Vevam ontving nu van de producent krijgt? Vooralsnog lijkt het hier niet op.

Dit artikel is sterk ingekort, lees het gehele artikel hier.

De Voorzieningenrechter laat de vorderingen van Vevam afhangen van de vraag of uit de overeenkomst tussen regisseur en producent blijkt dat de rechten aan Vevam zijn overgedragen (r.o 4.6). De rechter lijkt te veronderstellen dat een maker het vermoeden van overdracht van artikel 45d Auteurswet alleen kan weerleggen door in de overeenkomst met de producent op te laten nemen aan wie het recht dan wél wordt overgedragen. Daar is volgens mij geen grondslag voor in artikel 45d Auteurswet, noch in het civiele recht. Bovendien: op het moment dat de regisseur een overeenkomst tekent met de producent, heeft hij de kabelrechten reeds bij voorbaat aan Vevam overgedragen. Volgens de regels van het civiele recht kan hij dezelfde rechten dan niet nog eens aan de producent overdragen. Om de vorderingen te kunnen afwijzen had de Voorzieningenrechter dus op zijn minst moeten motiveren waarom de kabelrechten desalniettemin rechtsgeldig aan de producent zijn overgedragen. Dit geldt te meer nu de Voorzieningenrechter zware eisen stelt aan de wijze waarop de regisseur het vermoeden van overdracht kan weerleggen. Feitelijk kan de regisseur dit alleen bewerkstelligen door in de overeenkomst een bevestiging van de producent te verkrijgen dat deze het er mee eens is dat de rechten niet aan hem, maar aan Vevam worden overgedragen (r.o. 4.6). De Nederlandse film- en televisieproducenten hebben echter bij monde van RoDAP in het kort geding duidelijk gemaakt dat ze het daar helemaal niet mee eens zijn. De kans dat de producent een afwijkend beding accepteert dat voldoet aan de door de Voorzieningenrechter voorgeschreven vorm, is daarmee uitermate klein. De situatie verschilt daarmee niet wezenlijk van de situatie waarin de kabelrechten op grond van de wet direct aan de producent worden toegewezen. Een dergelijke situatie is echter niet toegestaan, zoals blijkt uit het arrest Luksan/van der Let. Een wettelijk vermoeden van overdracht mag aldus het Hof van Justitie wel, mits de hoofdregisseur vrij over de rechten kan beschikken die hij in zijn hoedanigheid van auteur heeft om zijn belangen te beschermen. Dit laatste is niet het geval als de producent bepaalt of de maker rechten aan de cbo mag overdragen.

Jacqueline Seignette