Laatste stoelen: de billijke vergoeding in Luksan
Laatste stoelen beschikbaar voor het lunchdebat 'De Billijke Vergoeding' met professor Dirk Visser die eveneens ingaat op de zaak Luksan en georganiseerd debat met de zaal met vertegenwoordigers en belanghebbenden (zie IEF 10112)
In't kort: Holiday Inn, nabij Station Amsterdam-RAI. Kosten €195,- (excl. btw), -10% voor sponsoren. Aanmelden hier.
Eerste commentaar Dirk Visser op Luksan (IEF 10141 - nader te bespreken tijdens het lunchdebat op donderdag 8 september a.s.): Het nieuwste speeltje van het HvJ EU in IE zaken is zonder twijfel artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. We zagen lid 2 van dat artikel (“Intellectuele eigendom is beschermd”) de laatste tijd regelmatig opduiken in conclusies A-G.
Nu blijkt ook lid 1 van belang. Volgens A-G Trstenjak (HvJ EU 6 september 2011, Zaak C-277/10, Luksan) moet de billijke vergoeding van auteurs in het filmrecht worden bepaald aan de hand van de schadevergoeding voor onteigeningsregeling in artikel 17 lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie:
Recht op eigendom
1. Eenieder heeft het recht de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen in eigendom te bezitten, te gebruiken, erover te beschikken en te vermaken. Aan niemand mag zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang in de gevallen en onder de voorwaarden waarin de wet voorziet en mits zijn verlies tijdig op billijke wijze wordt vergoed. Het gebruik van de goederen kan worden geregeld bij de wet voorzover het algemeen belang dit vereist.2. Intellectuele eigendom is beschermd.
A-G Trstenjak:
163. Mijns inziens moeten de artikelen 5, lid 2, sub b en c, en 2, sub a, van de Auteursrechtrichtlijn aldus worden uitgelegd dat de billijke compensatie in een geval als het onderhavige toekomt aan de hoofdregisseur als filmauteur. De billijke compensatie in de zin van deze bepalingen vormt namelijk een passende beloning in de zin van artikel 17, lid 1, tweede volzin, van het Handvest, waarmee de auteur schadeloos wordt gesteld voor een beperking van zijn auteursrecht. Zoals hierboven uiteengezet, stelt de bevoegdheid van de lidstaten om het in beginsel aan de filmauteur toekomende reproductierecht overeenkomstig artikel 14, leden 2, sub b, c en d, en 3, van de Berner Conventie aan de filmauteur toe te wijzen, de toewijzing van het auteurschap aan de hoofdregisseur niet ter discussie.