Lachend door t Leve
Vzr. Rechtbank Maastricht, 12 oktober 2009, LJN: BK0020, Zanger tegen Platenmaatschappij.
Auteursrecht. Naburige rechten. Titelcontracten. Stukgelopen samenwerking tussen platenmaatschappij en zanger resulteert in geschil over orkestbanden. Platenmij. Kan op grnd van titelcontract en WNR orkestbanden opeisen en/of gebruik verbieden. Platenmij hoeft geen genoegen te nemen met een vergoeding, omdat orkestbanden niet zijn aan te merken als “een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram” als bedoeld in art. 7 lid 1.
Titelcontract: 4.1.1 (…) De bedingen waar het in dit geding om gaat - art. 13 “Orkestbanden” en art. 5 “Titelcontract” - geven immers de kern van de prestaties aan en zijn duidelijk en begrijpelijk geformuleerd, zodat krachtens art. 6:231 onder a BW voornoemde afdeling verdere toepassing mist. Art. 13 bepaalt dat het de artiest (gedaagde) niet is toegestaan de orkestbanden te verveelvoudigen en dat ze te allen tijde eigendom blijven van de Maatschappij (eiser 1) en steeds door haar opeisbaar zijn. De stelling van gedaagde dat de productiekosten van de orkestbanden zijn afbetaald door de verkoop van cd’s doet - ook indien juist - niet af aan het eigendomsrecht en het recht toestemming voor verder gebruik te onthouden van eiser 1, want zodanige betalingen hebben geen overgang van eigendom of andere rechten bewerkstelligd. De vordering onder 1. is dus in elk geval voor de orkestbanden van de nummers op “Lachend door ’t Leve” en “Boerum” toewijsbaar. Dit geldt slechts voor het deel van de vordering na “in het bijzonder”. In het daaraan voorafgaande deel is de gedraging waarvan een verbod wordt gevorderd (“iedere verdere inbreuk”) zo algemeen geformuleerd dat er geen dwangsom aan kan worden verbonden zonder executieproblemen uit te lokken.
Dwangsom: 4.1.2 eiser 1 heeft er recht op en belang bij het verbod van verder gebruik van haar orkestbanden door gedaagde te versterken door een dwangsom, nu gedaagde reeds - in elk geval op 30 augustus 2009 - in strijd met het verbod van eiser 1 bepaalde banden of kopieën daarvan heeft gebruikt bij een optreden. Het feit dat gedaagde inmiddels 11 nieuwe orkestbanden heeft laten vervaardigen sluit niet uit dat hij er nog steeds behoefte aan heeft bepaalde banden van eiser 1 te gebruiken. Heeft hij die behoefte, zoals hij stelt, niet dan heeft gedaagde van de veroordeling geen last.
Naburige Rechten: 4.1.3 Voorshands is aannemelijk dat niet alleen de hiervoor onder 4.1.1. genoemde twee orkestbanden maar ook de overige orkestbanden, met uitzondering van “Spring wie ‘ne knien” en “Keutel” die door gedaagde met het Merretkoer in eigen beheer zijn opgenomen en waarvan zij als producent hebben te gelden, eigendom zijn van eiser 1, althans dat eiser 1 ook ten aanzien van die overige banden het recht heeft gedaagde verder gebruik te verbieden. Deze geluidsbanden zijn te beschouwen als fonogrammen en eiser 1 (gelet op het hiervoor onder 2.2. vastgestelde feit) als producent daarvan, beide als bedoeld in art. 6 lid 1 WNR. Het uitsluitend recht om toestemming tot openbaarmaking te geven, en dus ook om deze voor de toekomst te onthouden en openbaarmaking daardoor te verbieden, komt krachtens art. 6 lid 1 eerste zin en onder a aan deze producent toe. Eiser 1 heeft dit recht uitgeoefend zoals hiervoor onder 2.3 en 2.4 is vastgesteld en gedaagde heeft haar sommatie, ten minste gedeeltelijk en tijdelijk, naast zich neergelegd. eiser 1 behoeft niet genoegen te nemen met een vergoeding als bedoeld in art. 7 lid 1 WNR. Dat artikel beoogt kennelijk een praktische regeling te bieden voor de uitzending, doorgaans over de radio, van “nummers” waarop rechten van producent of artiest rusten. Orkestbanden zijn niet aan te merken als “een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram” als bedoeld in art. 7 lid 1. Zij worden als zodanig - zonder eerste zangstem - immers in het algemeen niet verkocht. Voor de toewijsbaarheid van de vordering onder 1. wordt verder verwezen naar de overwegingen 4.1.1 (laatste twee zinnen) en 4.1.2 hierboven, die gelden ongeacht de grondslag van toewijzing.
Auteursrecht: 4.2 De vordering onder 2. is gebaseerd op schending door gedaagde van de auteursrechten van eiser 2. De arrangementen zoals opgenomen op de betreffende orkestbanden zijn scheppingen van diens geest zijn en worden beschermd door de Auteurswet, aldus eisers. In het midden kan blijven in hoeverre op de orkestbanden inderdaad (ook) auteursrechten van eiser 2 rusten die gedaagde heeft geschonden. Beoordeling van deze grondslag van de - aan de vordering onder 1. vrijwel gelijkluidende - vordering onder 2. is overbodig, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen en beslist.
Lees het vonnis hier.