17 jul 2018
Maand gevangenisstraf en 200 uur taakstraf voor beroepsmatig imiteren van parfums en cosmetica
Rechtbank Noord-Holland 17 juli 2018 IEF 17897; ECLI:NL:RBNHO:2018:6585 (Namaak parfums/cosmetica) Strafrecht. Verdachte wordt verdacht van verkoop van namaak parfums en cosmetica. Ten aanzien van de verkoop van een aantal producten wordt de verdachte vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat er inbreuk op die merken wordt gemaakt. Voor de andere te koop aangeboden en in voorraad hebbende producten is wel bewezen dat ze vervalst zijn. Verdachte heeft zich beroepsmatig bezig gehouden met het imiteren van merken. Het wordt hem kwalijk genoemn dat hij zijn eigen geldelijk gewin voor ogen heeft gehad en niet heeft stilgestaan bij de economische schade van de merkhouders. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraaf van 200 uur en een gevangenisstraf van 1 maand. Deze wordt echter niet ten uitvoer gelegd.
6.2.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de reclasseringsrapportage, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Verdachte heeft een grote hoeveelheid merkvervalste goederen ingevoerd, te koop aangeboden en in voorraad gehad – zowel via zijn kramen op de Beverwijkse Bazaar als via andere verkoopkanalen. Hij heeft zich beroepsmatig bezig gehouden met het imiteren van bekende cosmeticamerken. Daarbij heeft hij steeds de grens opgezocht van hetgeen mag onder het geldende merkenrecht. Niet alleen wordt door voormeld handelen van verdachte schade berokkend aan de rechthebbenden van de merkrechten op deze goederen, maar tevens wordt oneerlijke concurrentie aangedaan aan bonafide bedrijven, die wel aan hun merkrechtelijke verplichtingen voldoen. De merkhouders hebben zich kostbare productie- en marketinginspanningen getroost om hun merken tot bekende merken te maken, die garant staan voor een bepaalde kwaliteit. De merkhouders lopen inkomsten mis als potentiële klanten de namaakartikelen kopen in plaats van de originele artikelen. Bovendien doet de slechtere kwaliteit van de namaakartikelen afbreuk aan het imago en de goodwill van het originele merk. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zijn eigen geldelijk gewin voor ogen heeft gehad en niet heeft stilgestaan bij de economische schade die zijn handelen heeft meegebracht.
Verdachte is eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. De rechtbank merkt op dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd is, gelet op de ernst van de feiten. Een dergelijke strafmodaliteit acht de rechtbank thans niet opportuun, gelet op het tijdsverloop. Ten gunste van verdachte houdt de rechtbank namelijk rekening met de schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Anders dan de officier van justitie hanteert de rechtbank als startmoment van die termijn 19 december 2014. Op die datum heeft een doorzoeking bij verdachte plaatsgehad en is hem de cautie gegeven. Verdachte kon naar het oordeel van de rechtbank aan die gebeurtenissen redelijkerwijs de verwachting ontlenen, dat hij strafrechtelijk vervolgd zou worden.
De rechtbank zal dan ook aan verdachte een werkstraf van na te melden aantal uren opleggen. Daarbij heeft de rechtbank de duur van die werkstraf gematigd op basis van het hiervoor genoemde tijdsverloop. Daarnaast wordt aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
CC BY user:ozgurmulazimoglu