Gepubliceerd op woensdag 31 mei 2017
IEF 16829
Rechtbank Oost-Brabant ||
23 mei 2017
Rechtbank Oost-Brabant 23 mei 2017, IEF 16829; ECLI:NL:RBOBR:2017:2833 (Unga tegen Boost c.s.), https://delex.nl/artikelen/miniatuurproducten-geen-inbreuk-op-little-shop-albert-heijn-producten

Uitspraak ingezonden door Wouter Seinen en Itse Oosterhoff, Baker & McKenzie.

 

Miniatuurproducten geen inbreuk op Little Shop Albert Heijn producten

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 23 mei 2017, IEF 16829; ECLI:NL:RBOBR:2017:2833 (Unga tegen Boost c.s.) Kort geding. Unga heeft het loyaliteitsprogramma 'Little Shop' voor Albert Heijn ontwikkeld. Boost komt met een miniatuurcampagne genaamd 'Mini Mania' voor Migros-Genossenschafts-Bund in Zwitserland. Vorderingen van Unga voor inzage, afschrift of uittreksel op grond van artikel 843a Rv en inbreuk op haar auteursrechten worden afgewezen.

4.8. Unga heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een rechtsbetrekking tussen Unga en Boost c.s. in verband met het door haar gestelde onrechtmatig handelen door Boost c.s. jegens haar. Concrete aanknopingspunten dat Boost c.s. zich onder valse voorwendselen toegang hebben verschaft tot de bedrijfsgeheimen van Unga en daarvan vervolgens misbruik hebben gemaakt zijn door Unga niet gesteld. Dat Boost c.s. op 11 januari 2013 een offerte hebben opgevraagd bij Unga in verband met verschillende mogelijke “minipromoties”, waarna Unga op 17 januari 2013 een indicatie van doorlooptijden, planning en de gemiddelde (inkoop)prijzen van de producten heeft verstrekt, is daarvoor, evenals het gegeven dat Boost c.s. kort daarna de onderhandelingen hebben beëindigd, onvoldoende. Boost c.s. hebben in dat kader gemotiveerd gesteld dat zij eind 2012 in gesprek zijn geraakt met Unga, omdat Unga stelde dat Boost c.s. met de mini mania campagne inbreuk maakten op de intellectuele eigendomsrechten rechten van Unga. Boost c.s. zagen zich hangende hun interne onderzoek naar de vraag of Unga inderdaad intellectuele eigendomsrechtenrechten geldend kon maken op haar little shop concept, genoodzaakt met Unga te onderhandelen over afname van producten van Unga, voor het geval dat het inkopen van de miniaturen bij haar eigen leverancier Grand Champion niet zou lukken als gevolg van de intellectuele eigendom claims van Unga. Boost c.s. hebben deze onderhandelingen afgebroken nadat zij de adviezen hadden ontvangen van hun advocaten dat Unga geen auteursrechten toekomt op het format Little Shop. Dit verweer, dat de voorzieningenrechter niet op voorhand ongeloofwaardig voorkomt en door Unga onvoldoende is weerlegd, levert de gerechtvaardigde vraag op of er überhaupt sprake is van een rechtsverhouding uit hoofde van onrechtmatige daad tussen Unga en Boost c.s.
    4.9. Uit de stellingen van Unga volgt dat zij ervan uitgaat dat uit de door haar opgevraagde stukken zal blijken dat haar stelling dat Boost c.s. bedrijfsgeheimen op onrechtmatige wijze hebben verkregen en hebben gebruikt, namelijk door te veinzen alsof zij wilde samenwerken, terwijl dat waarschijnlijk niet haar opzet was, juist is. Zij heeft daarvoor echter onvoldoende aanknopingspunten gegeven. Veeleer lijkt Unga na te willen gaan of hier mogelijk sprake is van onrechtmatig handelen door Boost c.s. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld. De strekking van artikel 843a Rv is het voorkomen van onredelijk nadeel, dat een partij kan lijden omdat een bepaald bewijsstuk of bepaalde bewijsstukken niet in de procedure worden gebracht. Het artikel kan niet worden gebruikt om, zoals hier, een bijna oneindige reeks stukken waarvan Unga vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar stellingen, door Boost c.s. te doen overleggen. De vordering tot inzage voor zover gebaseerd op het gestelde onrechtmatig handelen door Boost c.s. zal op die grond worden afgewezen.
    4.10. Voorts heeft Unga ten aanzien van de door haar gestelde inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten dan wel de slaafse nabootsing van haar concept onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij de door haar gevorderde inzage. Unga dient uit te leggen dat de bescheiden waarvan zij afgifte of inzage vordert van belang zijn voor het nader onderbouwen van het door haar beweerde onrechtmatig handelen “door het exact kopiëren van het Little Shop format”. Daarin is Unga niet geslaagd. Ook als zou moeten worden aangenomen dat Unga auteursrechten geldend kan maken op het door haar ontwikkelde “Little Shop concept” strandt haar inzagevordering op het vereiste dat zij moet aantonen dat zij een rechtmatig belang heeft bij inzage. De vraag of sprake is van inbreuk dan wel slaafse nabootsing gaat in essentie om het uiterlijk van de producten, alsmede om de overige kenmerken van het concept, zoals de frequentie, het aantal miniaturen etc. Niet is weersproken dat Boost c.s. hun concept (“Mini Mania”) reeds op de openbare markt hebben gebracht, zodat deze informatie over de beide concepten (“Mini Mania” en “Little Shop”) reeds bekend is bij Unga. Unga heeft niet concreet aangegeven wat de gevraagde bescheiden nog meer kunnen zeggen over het beweerdelijke onrechtmatig handelen. Voor zover Unga heeft gesteld dat zij een rechtmatig belang heeft bij de door haar gevorderde inzage, om aan te kunnen tonen dat Boost c.s. promotiemateriaal van Unga hebben gebruikt bij hun klanten, geldt dat Boost c.s. zich op het standpunt hebben gesteld dat zij mogelijk miniaturen uit de Albert Heijn actie van Unga hebben gebruikt, die reeds met toestemming van Unga in het verkeer zijn gebracht. Daarmee is onvoldoende aannemelijk geworden dat Boost c.s. onrechtmatig zouden hebben gehandeld. Nu Unga bovendien niet concreet heeft aangegeven welke bescheiden concreet antwoord op deze vraag zouden kunnen geven, heeft zij ook daarbij onvoldoende rechtmatig belang.
    4.11. Tot slot is niet inzichtelijk waarom spoedeisend belang zou bestaan bij de op artikel 843a Rv gebaseerde vorderingen. In de dagvaarding heeft Unga aangegeven dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat Boost c.s. nog steeds bezig zijn het door auteursrecht beschermde concept van Unga te verkopen. Vast staat echter dat tussen partijen al sinds eind 2012 discussie bestaat ten aanzien van de vraag of Boost c.s. inbreuk maken op het “Little Shop concept” van Unga. In een kwestie die Unga in de periode van eind 2012 tot en met 2016 geen aanleiding heeft gegeven om serieuze vorderingen in te stellen, is er weinig aanleiding om in kort geding met spoed voorzieningen te treffen met mogelijk grote gevolgen. Gebleken is dat Unga tegelijkertijd met de onderhavige kort geding dagvaarding, een zelfde vordering met betrekking tot afgifte van dezelfde bescheiden in de bodemprocedure heeft ingesteld. Dat Unga de uitkomst van die bodemprocedure niet zou kunnen afwachten, is door haar niet aannemelijk gemaakt. Unga heeft ten aanzien van de door haar gestelde auteursrecht inbreuk ook (nog) geen (enkele) bodemprocedure aanhangig gemaakt, zodat ook hierin geen spoedeisend belang is gelegen.
    4.12. Hetgeen in r.o. 4.8 tot en met 4.11 is overwogen brengt - zeker wanneer dat in onderlinge samenhang wordt bezien - mee, dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 843a Rv. Deze vorderingen zullen worden afgewezen. Een belangenafweging leidt niet tot een ander resultaat.
    4.13. De vordering van Unga om Boost c.s. te veroordelen elk gebruik van het teken Little Shop gestaakt te (doen) houden, zal eveneens worden afgewezen. Niet in geschil is dat het merkdepot “LITTLE SHOP” op 24 april 2017 is ingetrokken. Nu elke aanwijzing dat Boost c.s. het teken LILLTE SHOP in de toekomst zullen gaan gebruiken ontbreekt, zal de vordering bij gebrek aan voldoende grondslag worden afgewezen.
    4.14. De vordering om te bevelen dat een volledige kopie van de beslagen documenten in bewaring blijft bij de gerechtelijk bewaarder zal, bij gebrek aan belang, eveneens worden afgewezen. De documenten bevinden zich thans bij de gerechtelijk bewaarder en aanwijzingen dat daarin verandering komt, zolang het beslag daarop rust, zijn gesteld noch gebleken.
    4.15. Ook de onder 9 gevorderde betaling van de kosten van het bewijsbeslag zal worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat is voldaan aan de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Kosten van conservatoire beslagen zijn naar hun aard kosten die uiteindelijk bij de beoordeling van de hoofdzaak bij de proceskosten in aanmerking genomen moeten worden.