DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op vrijdag 17 augustus 2018
IEF 17918
Rechtbank Den Haag ||
1 aug 2018
Rechtbank Den Haag 1 aug 2018, IEF 17918; ECLI:NL:RBDHA:2018:9926 (Nikon tegen Primary Holding), https://delex.nl/artikelen/nederlandse-rechter-bevoegd-op-basis-van-vestigingsplaats-nikon

Nederlandse rechter bevoegd op basis van vestigingsplaats Nikon

Rechtbank Den Haag 1 augustus 2018, IEF 17918; ECLI:NL:RBDHA:2018:9926 (Nikon tegen Primary Holdings) Intellectuele eigendom. Bevoegdheidsincident. Bodemprocedure. Primary Holdings Limited (PHL) is gevestigd in Gibraltar. In hoofdzaak vordert Nikon dat PHL iedere inbreuk in de gehele EU staken. In dit incident vordert PHL dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard. Gibraltar maakt volgens artikel 52 VEU4 jo artikel 355 lid 3 VWEU onderdeel uit van het Europees grondgebied waar het Unierecht van toepassing is en waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat, te weten het Verenigd Koninkrijk, worden behartigd. Nikon grondt de bevoegdheid op artikel 125 lid 1 UMVo. Gibraltar is geen onderdeel van Spanje en is weliswaar een Brits overzees gebiedsdeel, maar volgens het HvJ EU is Gibraltar geen onderdeel van het Verenigd Koninkrijk. Daarmee kan PHL niet op basis van artikel 125 lid 1 UMVo worden gedagvaard voor de rechterlijke instantie van de lidstaat waar zij haar woonplaats heeft. Dat betekent dat de vorderingen op basis van artikel 125 lid 2 UMVo kunnen worden ingesteld bij de rechterlijke instantie van de lidstaat waar eiser zijn woonplaats, dan wel vestigingsplaats, heeft. Nikon Europe heeft haar woonplaats in Nederland en is krachtens volmacht van Nikon Corporation gerechtigd in eigen naam op te treden. Gelet op de vestigingsplaats van Nikon Europe is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen. Ten aanzien van Nikon Corporation is de rechtbank bevoegd op grond van diezelfde bepalingen, aangezien Nikon Europe kan worden beschouwd als een vestiging van Nikon Corporation met een werkelijke en stabiele aanwezigheid van waaruit een bedrijfsactiviteit wordt verricht. De incidentele bevoegdheidsvordering wordt afgewezen.

4.1. Voor de beantwoording van de vraag of artikel 125 lid 1 UMVo moet worden toegepast bij de vaststelling welke rechtbank voor het Uniemerk bevoegd is, is van belang of Gibraltar een lidstaat is in de zin van dit artikellid. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.2. Gibraltar maakt, als Britse Kroonkolonie, geen deel uit van het Verenigd Koninkrijk. Het Unierecht is dan ook niet van toepassing op Gibraltar omdat Gibraltar deel van het Verenigd Koninkrijk zou zijn, maar omdat op grond van artikel 355 lid 3 VWEU de bepalingen van het VEU en het VWEU5 (kort gezegd: het Unierecht) op Gibraltar van toepassing zijn verklaard (behoudens bepaalde uitgezonderde Verdragsregels).6 Dat betekent dat het territorium van Gibraltar niet gelijk kan worden gesteld aan het territorium van het Verenigd Koninkrijk in die zin dat Gibraltar onderdeel is van de lidstaat het Verenigd Koninkrijk, zoals PHL stelt (althans, de rechtbank begrijpt dat zij dat bedoelt te stellen). In het hiervoor aangehaalde arrest overweegt het HvJEU dan ook uitdrukkelijk7: “Dienaangaande heeft het Hof reeds vastgesteld, zoals alle betrokkenen hebben opgemerkt, dat Gibraltar geen deel uitmaakt van het Verenigd Koninkrijk”.

4.3. Dat voor de toepassing van bepaalde Unieregelingen, zoals artikel 56 VWEU, is beslist dat situaties die slechts in Gibraltar gevestigde exploitanten en in het Verenigd Koninkrijk woonachtige personen betreffen, moeten worden gekwalificeerd als situaties waarvan alle aspecten zich binnen één lidstaat afspelen,8 maakt dat niet anders. Dat is het gevolg van het feit dat Gibraltar als Britse kroonkolonie, waarop Unierechtelijke regels van toepassing zijn verklaard, in een bijzondere rechtsverhouding staat tot het Verenigd Koninkrijk. Datzelfde geldt voor het gegeven dat inwoners van Gibraltar mogen stemmen over Unierecht gerelateerde onderwerpen, zoals stemmen voor leden van het Europees Parlement en over de Brexit. Dat de inwoners van Gibraltar die rechten hebben kan niet tot de conclusie leiden dat Gibraltar onderdeel is van het Verenigd Koninkrijk. PHL wijst er ook op, dat in het kader van de Betekeningsverordening9 is geregeld dat gerechtelijke stukken aan inwoners van Gibraltar betekend kunnen worden vanuit lidstaten van de Europese Unie. Dat is eveneens het gevolg van het feit dat de Betekeningsverordening op grond van artikel 355 lid 3 VWEU op Gibraltar van toepassing is. Ook daarmee is Gibraltar nog geen lidstaat in de zin van het VEU, noch een onderdeel daarvan.

4.4. Het begrip ‘lidstaat’ in artikel 125 lid 1 UMVo dient te worden uitgelegd overeenkomstig de algemene uitlegging van dat communautaire begrip en derhalve overeenkomstig het VEU en VWEU, zodat Gibraltar ook geen (onderdeel van een) lidstaat is in de zin van artikel 125 lid 1 UMVo. Dat wordt bevestigd doordat noch Gibraltar zelf, noch het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van Gibraltar een rechtbank voor het Uniemerk heeft aangewezen, conform artikel 123 lid 1 UMVo. Het voorgaande betekent dat artikel 125 lid 1 UMVo in de onderhavige zaak niet van toepassing is.

4.5. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om over dit geschilpunt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, zoals door PHL is verzocht. Dit is geen geschilpunt waar al langer (bijvoorbeeld in de literatuur) twijfel over bestaat, noch lijkt er sprake te zijn van een geschilpunt dat voor meer zaken van belang is.

4.6. Gelet op de vestigingsplaats van Nikon Europe is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van die eiseres op grond van de artikelen 123 lid 1, 124 en 125 lid 2 UMVo in verbinding met artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk. Ten aanzien van Nikon Corporation is de rechtbank bevoegd op grond van diezelfde bepalingen, aangezien Nikon Europe kan worden beschouwd als een vestiging van Nikon Corporation met een werkelijke en stabiele aanwezigheid van waaruit een bedrijfsactiviteit wordt verricht10. PHL heeft overigens ook niet (subsidiair) bestreden dat deze rechtbank bevoegd is, als haar standpunt ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 125 lid 1 UMVo niet zou worden gevolgd.

4.7. De vordering in het bevoegdheidsincident wordt dan ook afgewezen. De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.