Gepubliceerd op vrijdag 28 februari 2014
Nietige matigingsclausule in boetebeding voor achterhouden bedrijfsgeheimen
Hof Arnhem-Leeuwarden 25 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1380
Bedrijfsgeheimen. Het hof verklaart voor recht dat geïntimeerde de met appellante overeengekomen geheimhoudingsverklaring en relatiebeding (beiden van later datum dan arbeidsovereenkomst) heeft geschonden. Er wordt bevolen de lijst te retourneren zonder een kopie achter te houden. De uitsluiting van de matiging van de boete is nietig, waarna de boete wordt gematigd van €30.000 tot €9.000 voor schending van geheimhouding en €1.000 voor schending relatiebeding.
11.11. Van belang is allereerst dat onweersproken door [appellante] is gesteld dat in casu sprake is van een aparte Geheimhoudingsverklaring en Non Disclosure Agreement, welke op een latere datum dan de arbeidsovereenkomst tussen partijen is gesloten. Voorafgaand aan de 17 paragrafen tellende geheimhoudingsverklaring is een achttal overwegingen opgenomen waarin het belang van [appellante] bij het sluiten van die overeenkomst nauwkeurig is omschreven en waarvan de bewoordingen weinig aan duidelijkheid te wensen overlaten. Daarin komt onder meer naar voren dat [geïntimeerde] in zijn functie bij [appellante] in aanraking komt of kan komen met uiterst vertrouwelijke gegevens omtrent personen, bedrijven en (omvangrijke) vermogens en dat het van het grootste belang is dat deze gegevens uiterst vertrouwelijk blijven en niet op enigerlei wijze ter kennis komen van derden. In de overeenkomst staat ook met zoveel woorden dat ondergetekende (lees: [geïntimeerde]) erkent dat een inbreuk op enige in deze verklaring genoemde verplichting van ondergetekende, aanzienlijke en onherstelbare gevolgen kan hebben voor degene aan wie deze vertrouwelijke informatie toekomt. Uit een en ander komt zonneklaar naar voren dat de forse boete bedoeld is als een stevige prikkel om de geheimhouding na te leven.
Het hof stelt, met de kantonrechter, vast dat [geïntimeerde] vertrouwelijke, aan [appellante] toebehorende informatie na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst onder zich heeft gehouden en niet tot retournering en of vernietiging daarvan is overgegaan, zodat sprake is van schending van de geheimhoudingsplicht.
Niet is echter komen vast te staan dat [geïntimeerde] daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt of maakt van die informatie (zie het tussenvonnis d.d. 14 april 2010 onder 4.2.4.), zodat van daadwerkelijk geleden schade aan de zijde van [appellante] ook geen sprake lijkt te (zullen) zijn. Daarenboven moet worden bedacht dat het geheimhoudingsbeding weliswaar gescheiden van de arbeidsovereenkomst is getekend, doch dat de vrijheid van een werknemer, van het functieniveau als dat van [geïntimeerde], om ondertekening van een dergelijk beding te weigeren uit de aard der zaak beperkt is. Hij loopt immers dan gerede kans de arbeidsrelatie ernstig onder druk te zetten. Een en ander afwegend en bezien tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, waaronder het salarisniveau van [geïntimeerde] (€ 3.000,-- bruto per maand) is het hof van oordeel dat oplegging van een boete van € 30.000,-- onder de gegeven omstandigheden tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden, zodat de billijkheid klaarblijkelijk eis dat de boete wordt gematigd tot het niveau van 3 maanden salaris, oftewel € 9.000,--.
11.13. Ten aanzien van de schending van het relatiebeding stelt [geïntimeerde] dat hij zich in ieder geval niet heeft gerealiseerd en zich ook niet hoefde te realiseren dat [F] zou worden aangemerkt als een relatie in de zin van het tussen partijen overeengekomen relatiebeding. In het licht van de feiten en gelet op het juridisch debat in de onderhavige zaak, acht het hof het zeer wel denkbaar dat [geïntimeerde] niet wist, dan wel zich niet heeft gerealiseerd, dat [F] diende te worden gerekend tot de relaties waarop het relatiebeding het oog had. Van twijfel, die hem noodzaakte contact op te nemen met [appellante] (als bedoeld in de derde alinea van het relatiebeding) zal in dat geval geen sprake zijn geweest. Mede tegen de achtergrond van het feit dat de relatie van [geïntimeerde] met [F] reeds op 11 juni 2008 is geëindigd, oordeelt het hof de gevorderde boete van totaal € 60.000,-- extreem. Dat klemt temeer nu in het onderhavige geval de schending van het geheimhoudingsbeding en het relatiebeding min of meer samenvallen en niet los van elkaar kunnen worden gezien. Nu ter zake van de schending van het geheimhoudingsbeding reeds een stevige boete is opgelegd, welke zoals hiervoor is aangegeven slechts beperkt voor matiging in aanmerking komt, is het hof van oordeel dat een daar bovenop komende boete voor de schending van het relatiebeding van meer dan € 1.000,-- in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Het hof zal die boete daarom matigen tot € 1.000,--.