23 jul 2024
NRC hoeft artikel over Bunq niet te rectificeren
Vzr. rb. Amsterdam 23 juli 2024, IEF 22163, IT 4589; ECLI:NL:RBAMS:2024:4479 (Bunq tegen NRC) NRC heeft op 26 juni 2024 een artikel geplaatst over het stiekem in klantrekeningen kijken door oud-medewerkers van Bunq. Bunq vordert NRC te gebieden de namen van (oud-)medewerkers van Bunq te verwijderen uit het artikel, de aangehaalde delen van de Slack-discussie te verwijderen en een rectificatie bij het artikel te plaatsen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de informatie van NRC een bijdrage levert aan het publieke debat over de vraag of Bunq de bedrijfsprocessen en waarborgen tegen privacy-inbreuken op orde heeft. Gelet hierop wordt de omstandigheid dat NRC gebruik heeft gemaakt van interne gegevens in dit geval niet doorslaggevend geacht. NRC heeft verder voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. NRC heeft weliswaar enigszins selectief geciteerd uit de Slack-discussie, maar de conclusie dat Bunq ‘niet lijkt te willen weten of zijn medewerkers de toegang misbruiken’ valt te rechtvaardigen. Van een buiten de grenzen sensationele en ongepaste stijl van het artikel is geen sprake. De belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van NRC uit, de publicatie is niet onrechtmatig. De vorderingen van Bunq worden afgewezen.
4.4.3. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende. NRC heeft uitgebreid onderzoek gedaan, heeft gesproken met vijftien
(oud-)medewerkers, met de Nederlandse Vereniging van Banken, de Stichting Tuchtrecht Banken en een cyberexpert, en heeft verschillende documenten ingezien, zoals de risico-analyse en de Slack-discussie. NRC heeft alle kritiekpunten die onder 4.4.2 zijn genoemd verwerkt in haar artikel, al was dat deels pas na het verschijnen van het artikel in zijn oorspronkelijke vorm, net als dat zij de (gebruikers)namen van de medewerkers die in het artikel werden genoemd, na de eerste publicatie heeft verwijderd. NRC heeft de reactie van Bunq, zoals zij die op 26 juni 2024 heeft verstuurd (zie 2.13) integraal bij het artikel geplaatst, zoals Bunq ook heeft verzocht. Ook heeft NRC in het artikel een vergelijking gemaakt met andere banken. Zo wordt in het artikel vermeld dat de afgelopen vijf jaar 43 werknemers, allemaal van grote banken, voor de Tuchtcommissie Banken zijn gedaagd in verband met ‘rekening gluren’. Ook wordt vermeld dat medewerkers een geheimhoudingsverklaring moeten tekenen en een bankierseed afleggen, en dat er een intern waarschuwingssysteem is (maar dat werknemers niet actief worden gecontroleerd op privacyschendingen). Daarmee heeft NRC voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Voor zover Bunq in deze procedure daarnaast nog andere waarborgen heeft genoemd, heeft zij die niet aan NRC gemeld toen haar om een reactie werd gevraagd, zodat NRC die ook niet in haar artikel heeft kunnen verwerken. Wel heeft NRC enigszins selectief geciteerd uit de Slack-discussie, door niet te vermelden dat [naam 1] de initiatiefneemster van de discussie heeft gevraagd verder uit te zoeken hoe het zit met de controlesystemen. Gelet op de opmerkingen die [naam 1] verder in de discussie heeft gemaakt (zie 2.4) en waarin hij erop wijst dat de verhalen van ‘rekening gluren’ na onderzoek niet waar bleken te zijn, en dat de situatie bij andere banken nog veel erger is, valt de conclusie van NRC dat Bunq ‘niet lijkt te willen weten of zijn medewerkers de toegang misbruiken’ te rechtvaardigen.
4.6. Het artikel is geschreven in een spannende stijl, vergezeld van grote kleurenillustraties van een figuur die met een zaklamp in een portemonnee kijkt, en is in de papieren krant paginagroot op de voorpagina geplaatst, met het vervolg (eveneens paginagroot) op pagina’s 6 en 7. Duidelijk is dat NRC met deze schrijfstijl en presentatie de aandacht van de lezer wil trekken en houden. Dat staat NRC in beginsel ook vrij. Zij mag tot op zekere hoogte overdrijven of provoceren en zelf de aangewezen wijze van berichtgeving kiezen.1 Dat het artikel negatieve gevolgen heeft voor Bunq, maakt het nog niet onrechtmatig. Een vergelijking met de zaak Stoll/Zwitserland2 gaat in dit verband niet op. In dat geval oordeelde het EHRM dat de artikelen niet meer in de eerste plaats waren om het publiek te informeren, maar met name om een ambassadeur voorwerp van een schandaal te maken. Daarbij speelde mede een rol dat de koppen van de artikelen en bij de artikelen geplaatste foto’s sensationeel en ongepast waren (ambassadeur in badjas), mede gelet op het onderwerp van het interne document (tegoeden van Joodse oorlogsslachtoffers op Zwitserse bankrekeningen). Van een dusdanige sensationele en ongepaste stijl is in dit geval geen sprake.