Of er sprake is van knip- en plakwerk
Rechtbank Amsterdam, 17 juni 2009, Maas tegen Armada Productions BV. (met dank aan Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap & Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey).
Auteursrecht. Eindvonnis in geschil over de echtheid van een akte van overdracht m.b.t. de formatrechten op het oorspronkelijke Flodder-concept (zie Rechtbank Amsterdam, 17 juni 2007, IEF 5436). Eiser Maas stelt dat het niet gaat om de vraag of de handtekening van hem afkomstig is, maar of hij die heeft gezet onder de overeenkomst zoals die thans is overgelegd. “Met andere woorden: de vraag of er, zoals Maas stelt, sprake is van knip- en plakwerk’.” De rechtbank ziet onvoldoende concrete aanwijzingen die op knoeien kunnen duiden en gaat derhalve uit van de echtheid van de akte van overdracht.
2.3. De rechtbank overwoog in voornoemd tussenvonnis met betrekking tot overeenkomst III dat de inhoud daarvan geen andere uitleg toelaat dan dat Maas hiermee erkent dat de rechten op het format bij "de producent" berusten, en dat een redelijke uitleg van artikel 2 lid 2 AW met zich brengt dat ook een in een latere akte opgenomen erkenning van de overdracht voldoet aan de eisen van dat artikel voor rechtsgeldige overdracht. Nu echter Maas tot dat moment de echtheid van de betreffende akte betwistte en stelde de overeenkomst in de overgelegde vorm nimmer te hebben ondertekend, werd vervolgens Armada mede om die reden toegelaten tot het hiervoor onder 2.1. bedoelde bewijs.
2.4. Nadat Maas in zijn hoedanigheid van getuige al de mogelijkheid had opengehouden dat de handtekening onder overeenkomst III de zijne is ("ik zeg niet dat ik niet getekend heb, dit zou goed kunnen"), heeft hij bij conclusie na enquête naar voren gebracht dat hij "niet [heeft] gesteld dat de handtekening onder het Zonnedael contract (overeenkomst III, rechtbank) niet zijn handtekening is". Wat er ook zij van de vraag of Maas nu wel of niet zijn standpunt hieromtrent heeft gewijzigd, vastgesteld kan in ieder geval worden dat de echtheid van de betreffende handtekening niet (meer) ter discussie staat.
2.5. In het tussenvonnis is het antwoord op de vraag of overeenkomst III kan dienen tot bewijs van overdracht van formatrechten, afhankelijk gesteld van de echtheid van de aan Maas toegeschreven handtekening. Uit het voorgaande volgt reeds dat deze vraag bevestigend kan worden beantwoord. Maas heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het niet gaat om de vraag of de handtekening van hem afkomstig is, maar of hij die heeft gezet onder de overeenkomst zoals die thans is overgelegd. Met andere woorden: de vraag of er, zoals Maas stelt, sprake is van "knip- en plakwerk".
2.6. Zo er ondanks het tussenvonnis nog ruimte is voor die stelling, die door Maas eerst na afloop van het getuigenverhoor enigszins is gesubstantieerd, dan nog kan dat Maas niet baten. Speculeren over hetgeen mogelijk met de overeenkomst is gebeurd is immers niet gelijk te stellen aan het genoegzaam onderbouwen van de betreffende stelling. Er zal tenminste sprake moeten zijn van concrete aanwijzingen die op knoeien kunnen duiden, en die zijn niet gelegen in de omstandigheid dat Maas en Geels zich deze overeenkomst niet kunnen herinneren of in het feit dat bij het Filmfonds uiteindelijk een andere overeenkomst voor Flodder III (waar overeenkomst III op ziet) is ingediend. Ook de stelling dat het gebruikelijk was om in dit soort overeenkomsten "te knippen en te plakken" vormt niet zo'n aanwijzing. Dat is alleen al niet het geval omdat daarmee nog niet is gezegd dat met overeenkomst 111 buiten medeweten van Maas is geknoeid.
Lees het vonnis hier.