8 dec 2020
Uitspraak ingezonden door Wim Maas, Taylor Wessing.
Ondanks niet ondertekenen overeenkomst toch auteursrechthebbende
Vzr. Rechtbank Gelderland 8 december 2020, IEF 19641, IT 3355; C/05/378276 / KG ZA 20-400 (Hage q.q. tegen Connect) Kort geding. Connect ontwikkelde en vermarkte onder andere software, in het bijzonder 3D configuraties voor woningbouwprojecten. IBG ontwikkelt eveneens software. Connect heeft op enig moment IBG benaderd om een 3D tekenprogramma verder te bewerken en het programma te onderhouden. Zij laten hiervoor een overeenkomst opstellen. Op 14 januari 2020 wordt Connect failliet verklaard. Curator Hage q.q. vordert de producten die in de uitvoering van de overeenkomst door IBG zijn ontwikkeld en stelt zich op het standpunt dat Connect eigenaar is van de auteursrechten. IBG voert verweer en meent dat zij de IE-rechten met betrekking tot de producten bezit, nu de overeenkomst niet door haar is ondertekend. Geoordeeld wordt dat partijen kennelijk overeenstemming hadden over de essentiala van de overeenkomst en dat zij hieraan volledige uitvoering hebben gegeven. Verder blijkt uit de correspondentie dat zij uitgingen van een bindende overeenkomst, waardoor Connect er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat IBG de overeenkomst gestand zou doen. Dat IBG de overeenkomst niet heeft ondertekend, doet daar niet aan af. IBG wordt daarom bevolen de producten die zij nog onder zich heeft, waaronder de meest recente versie van de (bron)code, af te geven en ter beschikking te stellen op een draagbare gegevensdrager.
4.9. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Ter beoordeling ligt voor de vraag of IBG is gehouden het door Hage q.q. gevorderde aan hem af te geven. Gelet op de standpunten van partijen dient in de eerste plaats te worden vastgesteld of tussen partijen een bindende overeenkomst tot stand is gekomen. In dat verband moet worden vastgesteld dat door IBG ten behoeve van de verdere ontwikkeling en verbetering van de Home Configurator van Connect een overeenkomst is opgesteld en dat deze enkel door Connect is ondertekend. Niet in geschil is dat partijen kennelijk overeenstemming hadden over de essentialia van de overeenkomst en zij vervolgens aan de overeenkomst geruime tijd volledige uitvoering hebben gegeven. IBG heeft de ontwikkeling en verbetering van de Home Configurator van Connect ter hand genomen en in dat verband werkzaamheden voor Connect verricht. Onweersproken is dat door IBG na de totstandkoming van de overeenkomst in het geheel niet meer is gerept over de status van de overeenkomst. Ook uit de door partijen overgelegde correspondentie blijkt dat partijen uitgingen van een bindende overeenkomst. Zo heeft IBG Connect op 28 mei 2018 een e-mailbericht gezonden waarin IBG onder meer te kennen heeft gegeven dat zij zich vanaf februari 2017 aan Connect heeft gecommitteerd als ontwikkelingspartner van haar Home Configurator software, terwijl IBG een plan van aanpak 2018-2019 bij het e-mailbericht heeft gevoegd. Daarnaast zijn door IBG voor de haar verrichte werkzaamheden facturen aan Connect gezonden welke (op enig moment nog deels) door Connect zijn voldaan. Naar Connect terecht stelt kan IBG thans geen beroep meer doen op artikel 21 van de overeenkomst waarin is bepaald dat de overeenkomst IBG niet bindt zolang deze niet door haar is ondertekend. Gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden mocht Connect er inmiddels gerechtvaardigd op vertrouwen dat IBG de overeenkomst gestand zou doen en heeft IBG haar rechten dienaangaande verwerkt. Bij deze stand van zaken moet voorshands worden geconcludeerd dat tussen Connect en IBG op 3 mei 2017 een rechtgeldige en bindende overeenkomst tot stand is gekomen waarvan nakoming kan worden gevorderd.