DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 19 augustus 2024
IEF 22194
Hof Den Haag ||
27 feb 2024
Hof Den Haag 27 feb 2024, IEF 22194; ECLI:NL:GHDHA:2024:216 (LC tegen HPM), https://delex.nl/artikelen/onduidelijkheid-over-geclaimde-intellectuele-eigendomsrechten-leidt-niet-tot-schadevergoeding

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

Hof Den Haag 27 februari 2024, IEF 22194; ECLI:NL:GHDHA:2024:216 (LC tegen HPM). Partijen in deze zaak zijn [appellant 1] en Lattice Consultancy B.V. (hierna: LC of [appellant 1] c.s.) en Holland Park Media B.V. (hierna: HPM). LC en HPM hebben een overeenkomst gesloten over de aanpassing van de website van [appellant 1] c.s. Deze overeenkomst is na acht maanden door [appellant 1] c.s. opgezegd. In eerste aanleg heeft [appellant 1] c.s. onder andere vorderingen ingesteld die ertoe strekken om HPM te veroordelen tot het verstrekken van verzamelde en verwerkte persoonsgegevens. Zij stelt dat ze op grond van artikel 17 AVG dit recht heeft. Verder is zij van mening dat ze ervan uit mocht gaan dat de intellectuele eigendomsrechten van het werk dat HPM creëerde zouden worden overgedragen. De kantonrechter heeft de vordering over de persoonsgegevens toegewezen maar het overige afgewezen. Het was duidelijk genoeg dat er na afloop van de overeenkomst sprake zou zijn van een royaltyvergoeding. [appellant 1] c.s. komt tegen dit oordeel in hoger beroep.

In het hoger beroep wijzigt [appellant 1] c.s. haar eis en vordert alleen nog betaling van een schadevergoeding van €13.500. Dit bedrag baseert zij op de weigering van HPM om concreet aan te geven waarop de door HPM geclaimde intellectuele eigendomsrechten rusten. Het dreigen met een inbreukprocedure heeft er volgens [appellant 1] c.s. voor gezorgd dat zij het door HPM geleverde werk niet kon gebruiken. Behalve een brief heeft [appellant 1] c.s. geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat HPM daadwerkelijk aanspraak heeft gemaakt op de intellectuele eigendomsrechten en/of op een licentievergoeding. Doordat er onvoldoende bewijs is geboden is er geen grond om de schadevergoeding toe te wijzen. Het beroep van [appellant 1] c.s. slaagt dus niet en het hof bekrachtigt het vonnis. 

6.7 Het feit dat HMP in een brief aanspraak heeft gemaakt op een licentievergoeding, terwijl [appellant 1] c.s. meent dat HMP daar geen recht op heeft, leidt ook niet tot een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst of onrechtmatige daad. In het geval HMP géén recht heeft op een licentievergoeding, zoals [appellant 1] c.s. stelt, valt niet in te zien dat de mededelingen in de brief van 23 oktober 2020 bij [appellant 1] c.s. tot enige vorm van schade kon lijden. In het geval er wel degelijk discussie mogelijk is over de vraag of [appellant 1] c.s. voor bepaalde onderdelen van het werk van HMP na het einde van de overeenkomst een licentievergoeding verschuldigd was, valt niet in te zien dat HMP tekortschoot of onrechtmatig handelde door er in de genoemde brief op aan te dringen dat partijen daarover overeenstemming zouden bereiken. Het enkele feit dat HMP op de bepaling in de overeenkomst over de IE-rechten heeft gewezen zonder dit (ook niet na een verzoek daartoe) nader te concretiseren levert dan ook nog geen tekortkoming of onrechtmatige daad op.

6.8 Als [appellant 1] c.s. – bij gebreke van een nadere substantiering door HMP over het door haar geclaimde intellectuele eigendomsrecht – duidelijkheid had willen krijgen over een mogelijke vordering van HPM op grond van intellectueel eigendom, had [appellant 1] c.s. dit namelijk onderwerp van deze procedure kunnen maken door (bijvoorbeeld) een verklaring voor recht te vorderen dat HPM van haar niets meer te vorderen heeft op grond van de overeenkomst. Dit heeft [appellant 1] c.s. echter nagelaten.