14 mrt 2023
Onrechtmatig offline door een pestende ex
Rechtbank Gelderland 14 maart 2023; IEF 21475; ECLI:NL:RBGEL:2023:3174 (eiseres tegen gedaagde) Eiseres heeft een onderneming die gespecialiseerd is in bedden en had, enkele maanden voor de gerechtelijke procedure, een relatie met gedaagde. Gedaagde heeft een eigen onderneming die zich richt op ICT-dienstverlening. Nadat deze relatie is opgehouden en de verstandhouding tussen beide partijen verslechterd, haalt gedaagde de website van zijn ex uit de lucht en verandert hij alle inlogcodes die eiseres nodig heeft om haar bedrijfsvoering te kunnen faciliteren. Sommaties van eiseres om de website en bijbehorende administratie terug te geven worden door eiser terzijde geschoven. Hij stelt dat hij, als auteursrechthebbende van het ontwerp van de website, bevoegd is om haar de toegang tot de website te ontzeggen omdat eiseres zijn factuur voor het ontwerpen van de website niet heeft voldaan. Daaruit ontstaat, volgens gedaagde, een opschortingsbevoegdheid. Na het versturen van een dagvaarding ontvangt eiseres een aantal van de benodigde inlogcodes en een back-up van haar website van de advocaat van gedaagde. Eiseres stelt dat de website nu wel weer (deels) toegankelijk is, maar dat het 'thema' van de website ontbreekt. Gedaagde stelt op zijn beurt dat dit de enige back-up van de website is waar hij over beschikt. Na een eiswijziging komen de vorderingen van eiseres in dit kort geding neer op herstel van de volledige website en een veroordeling van gedaagde om zich van verdere handelingen die de bedrijfsvoering verstoren te onthouden, onder last van dwangsom.
De rechtbank stelt dat er voldoende sprake is van spoedeisend belang, deels omdat gedaagde dit niet gemotiveerd heeft weersproken. Gedaagde heeft ook toegegeven dat hij de website van eiseres offline heeft doen gaan, door het hostingabonnement op te zeggen. Daarmee heeft hij de bedrijfsvoering van het bedrijf zo goed als stilgelegd, omdat eiseres geen bestellingen meer kon plaatsen en geen toegang tot de e-mailadressen van haar bedrijf had. De rechtbank komt tot de conclusie dat hij dat zonder enige aankondiging of waarschuwing heeft gedaan. De stelling dat hij dat op basis van zijn auteursrecht zou mogen doen, wordt door de rechtbank verworpen. Hoewel het kort geding zich niet voor een diepgravende analyse van de auteursrechten leent, kan de rechter op basis van de feiten aannemen dat er geen bevoegdheid tot opschorting bestond. Op 20 januari 2023 is de website namelijk uit de lucht gehaald, terwijl de factuur - waar gedaagde zijn opschortingsrecht op baseert - van 25 januari 2023 dateert. Daarnaast neemt de rechter op basis van de in het geding gebrachte Whatsapp-gesprekken aan dat de website uit de lucht is gehaald vanwege de onenigheid over het afwikkelen van de relatie tussen de partijen. Als laatste punt geeft eiseres ook nog aan dat de website niet door gedaagde, maar door een webdeveloper is ontworpen en eiseres zelf de verdere benodigdheden voor de website heeft aangeschaft.
Op basis van al deze factoren komt de rechter tot de conclusie dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is om de situatie in het oude te herstellen. Dat hij enige stappen heeft ondernomen om dit te effectueren, maakt het oordeel van de rechter niet anders. Gedaagde heeft al aangegeven dat de toegang tot - en de functionaliteit van - de website van eiseres incompleet is. Dat eiseres nu over alle informatie beschikt om haar website te reconstrueren maakt de situatie niet minder onrechtmatig. Het probleem voor eiseres is dat haar vordering tot herstel van de website in oude glorie niet specifiek genoeg is. Zij heeft geen voorbeeld of opname van de originele opmaak van de website, wat zou maken dat executie van haar vordering tot herstel (onder last van dwangsom) niet mogelijk is, omdat niemand weet wat het eindresultaat precies moet zijn. Dat maakt dat herstel niet mogelijk is en de vordering niet toewijsbaar is. De rechter herhaalt echter dat gedaagde een verwijt kan worden gemaakt, omdat het aan hem te wijten is dat deze onrechtmatige situatie is ontstaan.
In dat kader acht de rechter de vordering van eiseres om gedaagde te bevelen zich van enige verdere inmening of inbreuk te onthouden, toewijsbaar. Daarbij acht de rechter van belang dat gedaagde, ondanks zijn uiteindelijke medewerking in het verschaffen van de inlogcodes die eiseres nodig heeft, nog steeds in alle staat is om eiseres te hinderen. De rechter wijst de vordering tot onthouding toe, onder last van een gematigde en gemaximeerde dwangsom.
4.3 Voor zover [gedaagde] meent dat hij [eiseres] de toegang tot de website mocht ontzeggen vanwege het door hem gestelde auteursrecht en het niet betalen van de door [gedaagde] (c.q. zijn onderneming [handelsnaam 2] ) aan [eiseres] gestuurde factuur voor zijn werkzaamheden voor de website c.q. dat een en ander een gegronde reden oplevert voor het offline halen van de website, wordt als volgt overwogen.
Vaststaat dat [gedaagde] de website op 20 januari 2023 offline heeft gehaald terwijl voornoemde factuur gedateerd is op 25 januari 2023 met een betaaltermijn tot 8 februari 2023. Het offline halen van de website kan dan ook niet, zoals [gedaagde] stelt, gelegen zijn in de omstandigheid dat [eiseres] die factuur niet heeft voldaan, wat daar inhoudelijk verder ook van zij. Bovendien blijkt uit de door [eiseres] in het geding gebrachte (WhatsApp)correspondentie, zoals weergegeven onder 2.6, nu juist dat [gedaagde] de website van [eiseres] offline heeft gehaald vanwege onenigheid over de afwikkeling van de samenwoning tussen partijen. Of [gedaagde] , zoals hij aanvoert, moet worden aangemerkt als auteursrechthebbende van in ieder geval het thema en de zogenaamde ‘look and feel’ van de website kan niet worden vastgesteld binnen het beperkte, voorshandse beoordelingskader van dit kort geding, waar geen ruimte is voor nadere bewijslevering en onderzoek zoals in een bodemprocedure. [eiseres] heeft immers gemotiveerd betwist dat [gedaagde] enige creatieve bijdrage heeft geleverd aan haar website die auteursrechtelijke bescherming geniet en [gedaagde] heeft dit verder ook niet onderbouwd. [eiseres] stelt dat het thema van haar website op maat is gemaakt door een webdeveloper genaamd ‘ [naam webdeveloper] ’ en dat zij alle (andere) (functionele) onderdelen van de website zelf heeft aangeschaft.
4.6.
Met betrekking tot de vordering onder II. wordt als volgt overwogen. Gelet op de kennis van [gedaagde] van de structuur, de vormgeving en het technische functioneren van de website valt voorshands niet uit te sluiten dat hij – ook nu nog – in staat moet worden geacht om handelingen te verrichten die de fysieke of digitale bedrijfsvoering van de onderneming van [eiseres] kunnen hinderen. De enkele omstandigheid dat hij de inlog- en toegangscodes van (verschillende onderdelen van) de website en verschillende aan de onderneming gelieerde e-mailadressen en accounts inmiddels aan [eiseres] heeft verstrekt, maakt dat niet anders. Op dit moment is immers niet duidelijk over welke codes en inloggegevens [gedaagde] zelf nog beschikt en evenmin in hoeverre hij nog beschikt over mogelijkheden om in te grijpen in of invloed uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de onderneming van [eiseres] . Dat [eiseres] de toegangscodes en inloggegevens zelf kan wijzigen, maakt dat niet anders, nu [gedaagde] kennelijk ook (nog) over die gegevens beschikt en [eiseres] eerst een derde (webdeveloper) opdracht zal moeten geven om deze codes en inloggegevens aan te passen. Mede gelet op het eerder beschreven onrechtmatig handelen van [gedaagde] - door de website van [eiseres] offline te halen en niet volledig (inclusief thema) weer aan haar ter beschikking te stellen - en zijn weigerachtige houding ter zitting om dat alsnog te doen (althans alleen tegen betaling van een uurtarief), ziet de voorzieningenrechter voorshands voldoende grond voor toewijzing van de onder II. gevorderde veroordeling van [gedaagde] om zich te onthouden van de daar beschreven handelingen. Aan die veroordeling zal ook een dwangsom worden verbonden, aangezien uit de houding van [gedaagde] niet kan worden afgeleid dat hij daaraan zonder meer vrijwillig zal voldoen. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de hoogte van de gevorderde dwangsom te matigen en te maximeren, zoals hierna in het dictum te vermelden.