Ontbreken van overgangstermijn
Rechtbank 's-Gravenhage 15 maart 2012, LJN BW0349 (X tegen belastinginspecteur)
Als randvermelding. Verhoging BTW-tarief beeldende kunst per 1 januari 2011. Ontbreken van een overgangsregeling of een overgangstermijn. Rechter mag wet in formele zin niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Geen schending van het eigendomsrecht van artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM. Eiser had ingevolge artikel 52 Wet op de omzetbelasting 1968 de meer verschuldigde omzetbelasting kunnen verhalen op zijn afnemer.
Eiser heeft in december 2010 een kunstwerk verkocht aan [E] voor € 8.500. De levering van het kunstwerk vond plaats op 3 januari 2011. Eiser heeft, ter zake van deze levering, het sinds 1 januari 2011 geldende normale tarief verschuldigde omzetbelasting aangegeven en betaald. Tegen deze voldoening op aangifte heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 2 september 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen.
6. Naar de rechtbank begrijpt, ziet eisers beroep op artikel 1, eerste protocol, bij het EVRM op de - zijns inziens - te snelle overgang van het lage tarief naar het normale tarief voor kunstvoorwerpen als bedoeld in Tabel I, post 29, onder b, ten 1o, behorende bij artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968, waardoor hij zou zijn getroffen door een individuele en buitensporige last.
7. Aangaande de vraag of eiser is getroffen door een individuele en buitensporige last, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens artikel 52 van de Wet op de omzetbelasting 1968 is in een geval als het onderhavige een leverancier of dienstverrichter bevoegd om de als gevolg van eenwetswijziging meer verschuldigde omzetbelasting te verhalen op zijn afnemer en zijn daarmee strijdige bedingen nietig. Nu eiser ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat de koopovereenkomst reeds in december 2010 is gesloten en het kunstwerk op 3 januari 2011 is geleverd, is eiser bevoegd de ter zake van de onderhavige levering door de tariefsverhoging meer verschuldigde omzetbelasting te verhalen op zijn afnemer. Daargelaten of die last buitensporig is, vindt de individuele last die eiser heeft getroffen niet zijn oorzaak in de tariefwijziging, maar in de keuze van eiser om zich jegens zijn afnemer niet op artikel 52 te beroepen. Voorts heeft eiser met de enkele stelling dat de tariefwijziging snel is ingevoerd niet aannemelijk gemaakt dat die wijziging ter zake van de onderhavige levering onvoorzienbaar in de uitoefening was.
8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond, en behoeft hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd niet te worden behandeld.