5 jun 2020
Openbaarmaking auteursrechtelijk beschermde muziekwerken op evenement
Rechtbank Rotterdam 5 juni 2020, IEF 19266; ECLI:NL:RBROT:2020:5245 (Buma tegen gedaagde) Buma vordert betaling van een bedrag van 25.000 euro van gedaagde, omdat gedaagde op een evenement auteursrechtelijk beschermde muziekwerken ten gehore heeft gebracht. Gedaagde betwist de vordering door te stellen dat hij niet de enige organisator was van het evenement, Buma de factuur te laat heeft verzonden en dat de artiesten al zijn betaald voor hun optreden. Het verweer dat gedaagde niet de enige organisator was van het evenement wordt verworpen, omdat uit de stukken niet volgt dat de door gedaagde genoemde rapformatie en boekingskantoor eveneens organisator zijn. Ook het verweer dat Buma de factuur te laat heeft verzonden wordt verworpen. Dat Buma pas anderhalf jaar na het evenement de vergoeding heeft kunnen vaststellen, is volledig te wijten aan het feit dat gedaagde te laat de verlangde gegevens aan Buma heeft verstrekt. Het laatste verweer dat de optredende artiesten reeds betaald zijn voor hun optreden, wordt eveneens verworpen. De gage - toekomend aan de optredende artiesten - en de vergoeding voor het openbaar maken van auteursrechtelijk beschermde muziekwerken - toekomend aan Buma - dienen uitdrukkelijk onderscheiden te worden. Derhalve is er geen sprake van dubbele inkomsten aan de zijde van de artiesten. De vordering van Buma wordt toegewezen.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat tijdens het evenement ‘ [naam evenement] ’ muziekwerken openbaar gemaakt zijn, die behoren tot het muziekrepertoire van Buma. Vast staat tevens dat [naam vennootschap] organisator was van het evenement ‘ [naam evenement] ’. [gedaagde] stelt evenwel dat [naam vennootschap] niet de enige organisator was, maar dat de rapformatie [naam rapformatie] en het boekingskantoor [naam boekingskantoor] medeorganisator waren. Deze stelling van [gedaagde] vindt geen steun in de door partijen overgelegde stukken. Niet alleen blijkt uit de door de Gemeente Rotterdam verleende evenementenvergunning van 16 maart 2017 dat slechts [naam vennootschap] als organisator van het evenement én aanvrager van de vergunning heeft te gelden, ook uit de door [naam vennootschap] aan Buma verstrekte opgave van gerealiseerde recettes en betaalde gages/uitkoopsommen volgt dat [naam vennootschap] de enige organisator was. Uit niets volgt dat [naam rapformatie] of [naam boekingskantoor] eveneens als organisator beschouwd dienden te worden. Het verweer van [gedaagde] op dit punt wordt dan ook verworpen.
4.4. Ten aanzien van de stelling van [gedaagde] dat de factuur te laat, dat wil zeggen ruim anderhalf jaar na het evenement, is verzonden, overweegt de kantonrechter als volgt. Buma heeft in haar conclusie van repliek gemotiveerd uiteengezet dat [naam vennootschap] verzuimd heeft voorafgaand aan het evenement toestemming aan Buma te vragen voor het muziekgebruik tijdens het evenement en dat Buma eerst achteraf het voornoemde muziekgebruik heeft geconstateerd. Buma heeft gesteld - en zo volgt ook uit de door haar overgelegde correspondentie - dat zij [naam vennootschap] in de periode juli 2018 tot en met oktober 2018 veelvuldig heeft aangeschreven met het verzoek opgave te doen van de recettes en betaalde gages/uitkoopsommen, zodat Buma de verschuldigde licentievergoeding kon vaststellen. [naam vennootschap] heeft hieraan eerst op 27 oktober 2018 gehoor gegeven. Buma heeft vervolgens de vergoeding vastgesteld en bij factuur van 30 oktober 2018 bij [naam vennootschap] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft niet meer op deze stellingen van Buma gereageerd, zodat de kanonrechter uit gaat van de juistheid van hetgeen Buma bij repliek heeft gesteld. Dat Buma pas anderhalf jaar na het evenement de vergoeding heeft kunnen vaststellen, is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook volledig te wijten aan het feit dat [naam vennootschap] pas op 27 oktober 2018 de verlangde gegevens aan Buma heeft verstrekt.
4.5. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat de optredende artiesten reeds zijn betaald voor hun optreden, zodat hij niet begrijpt waarom hij nu nog een vergoeding aan Buma verschuldigd is. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de optredende artiesten op deze wijze dubbele inkomsten genieten. De kantonrechter overweegt dienaangaande dat [gedaagde] hier twee zaken door elkaar haalt. Zoals door Buma gesteld en door [gedaagde] niet meer betwist, dient de aan de optredende artiesten toekomende gage - welk bedrag, kort gezegd, een vergoeding inhoudt voor de gemaakte kosten en het verlenen van medewerking aan het evenement door middel van het optreden aldaar - uitdrukkelijk onderscheiden te worden van de verschuldigde vergoeding in verband met het openbaar maken van auteursrechtelijk beschermde muziekwerken. Deze auteursrechten berusten bij Buma, zodat Buma gerechtigd is een vergoeding te vragen voor het openbaar maken van het aan haar toebehorende repertoire. Die vergoeding komt aan Buma toe, niet aan de optredende artiesten, zodat van dubbele inkomsten aan de zijde van de artiesten geen sprake is. Het verweer van [gedaagde] op dit punt wordt dan ook verworpen.