29 feb 2024
Opnames Peter R. de Vries mogen onder voorwaarden gepubliceerd worden
Hof Amsterdam 29 januari 2024, IEF 21920; ECLI:NL:GHAMS:2024:428 (NVJ c.s. tegen verweerder). Het Algemeen Dagblad (AD) is in onderhavige zaak van plan een artikel te publiceren en hierbij gebruik te maken van opnamen die Peter R. de Vries vermoedelijk in het geheim heeft gemaakt. De opnames zijn van personen die op basis van de Advocatenwet en de Gedragsregels voor de advocatuur een geheimhoudingsplicht hebben. Eiser vordert een algemeen verbod om de opnamen openbaar te maken. De vordering is door de rechter in eerste aanleg toegewezen. Het hof gaat hier niet mee in en legt een verbod op openbaarmaking van slechts één onderdeel. Van betreffend onderdeel vindt het hof het voldoende aannemelijk dat publicatie van deze gegevens mogelijk ernstige risico's voor de veiligheid van Royce de Vries met zich kunnen meebrengen die niet opwegen tegen het belang van de vrijheid van meningsuiting. Voor de openbaarmaking van de overige onderdelen geldt – met inachtneming van de persvrijheid, het maatschappelijk belang en onvoldoende concrete vrees voor extra risico’s – geen verbod.
Lees hierover ook de column van Christiaan Alberdingk Thijm.
4.18. Waar het gaat om de naam en tot de persoon te herleiden gegevens van degene die [naam 2] zou hebben benaderd met het verzoek om informatie door te geven uit een strafdossier geldt het volgende. Gelet op wat [geïntimeerde 1] tijdens het besloten deel van de mondelinge behandeling in hoger beroep daarover heeft verklaard, is voldoende aannemelijk dat publicatie van deze gegevens mogelijk ernstige risico’s voor zijn veiligheid met zich zullen kunnen meebrengen. Deze wegen niet op tegen het met publicatie van deze gegevens gediende belang van vrijheid van meningsuiting. In zoverre wordt de door het AD voorgenomen publicatie voorshands onrechtmatig geacht jegens [geïntimeerde 1] . Dat geldt ook voor de Orde waarvan het hof aanneem dat zij zich achter de standpunten van [geïntimeerde 1] schaart. Het hof acht een verbod om deze gegevens te publiceren proportioneel. Het AD wordt hiermee niet wezenlijk beperkt in haar recht om te publiceren over de mogelijke misstand die zij aan de kaak wenst te stellen en de bijdrage die zij hiermee wenst te leveren aan het publieke debat.
4.19. DPG heeft zich op het standpunt gesteld dat het in eerste aanleg gegeven verbod aan haar is opgelegd en daardoor ten onrechte al de door haar uitgegeven titels betreft. Zij wijst op de redactionele onafhankelijkheid van de titels en op het feit dat het partijdebat enkel over het AD ging. [geïntimeerde 1] en de Orde hebben in reactie hierop niet aannemelijk gemaakt dat andere titels van de DPG groep dan het AD op dit punt onrechtmatig handelen of dat dreigen te doen zodat het hof de reikwijdte van het met een dwangsom te versterken verbod tot het AD zal beperken.
4.20. Voor het overige gebruik in het conceptartikel van de opnamen die [naam 1] zou hebben gemaakt geldt het volgende. Via deze opnamen is het AD op het spoor gekomen van de gedragingen en uitlatingen van [naam 2] die in het conceptartikel worden beschreven. Omdat de voorgenomen publicatie een bijdrage beoogt te leveren aan het publieke debat is er relatief weinig ruimte voor beperkingen op de vrijheid van meningsuiting van het AD. Met de voorgenomen publicatie is een zwaarwegend maatschappelijk belang gemoeid. Dat rechtvaardigt dat het AD daarover publiceert, ook al baseert het AD zich op opnamen die geheimhoudersinformatie bevatten, die heimelijk zouden zijn gemaakt en waarvan aannemelijk is dat zij op onrechtmatige wijze zijn verkregen door de derden. Het door de geheimhoudingsplicht gediende belang van vertrouwelijkheid van de daaronder vallende informatie legt onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het met de voorgenomen publicatie gediende belang. [geïntimeerde 1] en de Orde hebben bovendien de veiligheidsrisico’s van [geïntimeerde 1] en [naam 2] slechts onderbouwd met algemene stellingen. Deze geven voorshands onvoldoende steun voor concrete vrees dat [geïntimeerde 1] en [naam 2] als gevolg van de voorgenomen publicatie bovenop reeds bestaande risico’s extra risico zullen lopen. Deze algemene stellingen leggen onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het met de voorgenomen publicatie gediende belang. Hierbij weegt mee dat het conceptartikel voortborduurt op informatie over [naam 2] die zich reeds in het publieke domein bevindt, dat reeds publiekelijk bekend is dat het AD beschikt over (vermoedelijk) heimelijk door [naam 1] gemaakte opnamen en dat algemeen bekend moet worden geacht dat [naam 1] de gewoonte had om gesprekken op te nemen. Ook weegt mee dat [geïntimeerde 1] zelf over een aantal van de door hem en de Orde als gevaarzettend benoemde onderwerpen heeft gepubliceerd.
Afweging van alle relevante omstandigheden leidt tot de conclusie dat het recht op vrijheid van meningsuiting van het AD in dit geval zwaarder weegt dan de eveneens zwaarwegende belangen van [geïntimeerde 1] en [naam 2] . Voorshands is onvoldoende gebleken dat de voorgenomen publicatie jegens [geïntimeerde 1] en/of [naam 2] onrechtmatig is/zal zijn. Ten aanzien van de Orde geldt hetzelfde.