Overeenstemming over verdeling beslagen goederen
Vzr. Rechtbank Groningen 19 oktober 2012, LJN BY2155 (A en B tegen C)
Kort geding opheffing beslag. Overeenstemming bereikt, alleen proceskostenveroordeling: iede draagt eigen kosten. A en B zijn met C overeengekomen om een kledinglijn te ontwikkelen. De ontwerpen voor de kleding zouden van de hand van C komen en B en A zou zorg dragen voor de benodigde machines, stoffen en overige materialen. Voor de uitvoering van de werkzaamheden heeft C zijn woning beschikbaar gesteld. C wordt vervolgens opgenomen in het ziekenhuis, tijdens het ziekenhuisverblijf heeft B goederen uit het huis van C naar eigen woning gebracht. C had daar geen toestemming voor gegeven en doet aangifte van diefstal door B. Er wordt beslag gelegd op de goederen, inmiddels in de woning van A en B. Kort geding opheffing beslag.
Partijen bereiken ter zitting overeenstemming over de wijze waarop de beslagen goederen tussen hen zullen worden verdeeld. Zodat enkel nog een oordeel dient te worden gegeven over de proceskosten. Iedere partij draagt de eigen kosten.
4.3. Voor een beslissing over de proceskosten dient de voorzieningenrechter zich (alsnog) te buigen over de vraag of het beslag rechtmatig is gelegd en of toewijzing van de aanvankelijk gevorderde opheffing ervan in de rede had gelegen. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt. De opheffing van een beslag kan onder meer worden bevolen indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. De gehele beoordeling kan niet geschieden zonder afweging van de wederzijdse belangen.
4.4. Gesteld noch gebleken is dat vormvoorschriften zijn geschonden of dat het beslag onnodig is gelegd. Wat betreft de summierlijk te blijken ondeugdelijkheid van de gepretendeerde vordering overweegt de voorzieningenrechter dat voorshands niet kan worden geoordeeld dat (zondermeer) sprake is van een onrechtmatig door [C] ten laste van [B] en [A] gelegd beslag. [A] en [B] stellen weliswaar dat de goederen (waar uiteindelijk beslag op is gelegd) op basis van een met [C] gemaakte afspraak uit de woning zijn gehaald, maar [C] heeft het bestaan van deze afspraak gemotiveerd weersproken. De juistheid van de stelling van [B] en [A] kan derhalve niet zonder nader feitelijk onderzoek c.q. nadere bewijsvoering worden vastgesteld. Aangezien een procedure in kort geding zich niet leent voor nadere bewijsvoering, dient de stelling van [B] en [A] te worden gepasseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden niet worden geoordeeld dat een gerede kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat het beslag onrechtmatig is gelegd, althans dat de vordering tot opheffing ervan zondermeer moet worden toegewezen.
Evenwel blijkt uit het verhandelde ter zitting dat een deel van de beslagen goederen in eigendom toebehoren aan [B] en [A] en niet, zoals in het aan het beslag ten grondslag liggende verzoekschrift is verklaard, aan [C]. Toewijzing van tenminste een deel van de gevorderde opheffing van het beslag zou - voor zover dat rust op aan [B] en [A] in eigendom toebehoren goederen - derhalve in de rede hebben gelegen. Dit rechtvaardigt echter niet een proceskostenveroordeling zoals door [B] en [A] gevorderd. Dat geldt evenzeer - voor zover gehandhaafd - voor de in reconventie gevorderde proceskostenveroordeling,
4.5. De voorzieningenrechter ziet in het vorenstaande en in het feit dat partijen hun vorderingen over en weer hebben ingetrokken aanleiding de proceskosten te compenseren aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
5. De beslissing:
In conventie en in reconventie
5.1. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,