Gepubliceerd op woensdag 9 oktober 2024
IEF 22288
Rechtbank Midden-Nederland ||
4 okt 2024
Rechtbank Midden-Nederland 4 okt 2024, IEF 22288; C/16/580650 (NABB tegen gedaagde), https://delex.nl/artikelen/partijen-krijgen-allebei-deels-gelijk-in-zaak-over-al-dan-niet-onrechtmatige-uitingen

Uitspraak ingezonden door Merel Teunissen en Julia van Leeuwen, Versteeg Wigman Sprey advocaten

Partijen krijgen allebei deels gelijk in zaak over al dan niet onrechtmatige uitingen

Vzr. Rb. Midden-Nederland 4 oktober 2024, IEF 22288, C/16/580650 (NABB tegen gedaagde). Nationaal Adviesbureau Buitenreclame B.V. (hierna: NABB) treedt regelmatig op als adviseur voor gemeenten als het gaat om aanbestedingsprocedures voor de exploitatie van buitenreclame. Gedaagde is een bedrijf dat handelt in buitenreclame en meedingt bij de aanbestedingen. Het geschil dat de rechtbank Midden-Nederland in dit kort geding heeft behandeld ziet op de vragen en opmerkingen die gedaagde in een aantal aanbestedingsprocedures heeft geuit over NABB. NABB meent dat dit onrechtmatige uitlatingen zijn en wil dat het gedaagde verboden wordt om zich op deze manier uit te laten. NABB heeft haar vorderingen ook tegen gedaagde als privépersoon gericht, maar hierover oordeelt de voorzieningenrechter al snel dat dit onterecht is. Deze vorderingen worden dus afgewezen. De overige vorderingen worden inhoudelijk behandeld. 

NABB stelt dat de uitlatingen haar reputatie schaden. Zij voert hiervoor aan dat voor haar als rechtspersoon ook geldt dat haar reputatie, eer en goede naam worden beschermd door artikel 8 EVRM. Anderzijds meent gedaagde dat de uitlatingen onder haar recht op vrijheid van meningsuiting vallen. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 EVRM door een rechtspersoon oordeelt de voorzieningenrechter dat NABB geen beroep kan doen op de bescherming van haar privéleven. Dit kan namelijk pas wanneer de aantasting van de reputatie dusdanig van ernstige aard is dat er een belemmering ontstaat van het genot van het recht op respect voor het privéleven. NABB heeft dit niet voldoende onderbouwd. Dit betekent niet dat de reputatie van NABB helemaal niet is beschermd tegen uitlatingen van derden. Het recht op vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt wanneer de uitlatingen onrechtmatig zijn op grond van art. 6:162 BW. De beperking moet vervolgens proportioneel zijn.

De voorzieningenrechter komt daarom toe aan een toetsing aan een aantal factoren die uit jurisprudentie volgen. Er zijn een aantal uitlatingen die geen steun vinden in de feiten en die daarmee onrechtmatig zijn. Dit zijn veelal uitlatingen die de indruk wekken dat er sprake is van belangenverstrengeling, niet-transparant handelen en discriminatie. Dit zijn ernstige verwijten die tot reputatieschade kunnen leiden. Deze uitlatingen worden dan ook als onrechtmatig beoordeeld. Gedaagde mag deze uitlatingen niet opnieuw doen. De vordering van NABB om een dwangsom van 10.000 euro te verbinden aan het verbod wordt toegewezen. Een groot deel van de uitlatingen is echter niet onrechtmatig en de vorderingen die hierop betrekking hebben, worden afgewezen. Concluderend kan worden gesteld dat beide partijen in dit kort geding deels gelijk krijgen.

3.15. Uit het voorgaande volgt dat met een deel van de door NABB als onrechtmatig bestempelde uitlatingen gedaagde de indruk wekt dat NABB het niet zo nauw neemt met de beginselen van de aanbestedingsprocedure. Meer specifiek wordt de suggestie gewekt dat er sprake is van belangenverstrengeling, niet transparant handelen en discriminatie. Dat zijn ernstige verwijten waarvan in beginsel wel enige reputatieschade te verwachten is: schade aan de reputatie van NABB in haar branche in het algemeen (de desbetreffende Nota’s van inlichtingen zijn immers inzichtelijk bij alle beoogde inschrijvers), maar ook schade aan haar reputatie bij de desbetreffende gemeentes, die door de uitlatingen mogelijk kopschuw worden om (opnieuw) met NABB in zee te gaan. Omdat gedaagde slechts tegenover drie gemeentes uitlatingen heeft gedaan over NABB, is er echter geen grote schade te verwachten, temeer nu die gemeentes de juistheid van de gewekte suggesties zullen hebben nagevraagd bij NABB, zoals in elk geval de gemeente Leiden heeft gedaan. Daarbij speelt ook een rol dat de uitlatingen in twee gevallen zijn gedaan in de Nota van inlichtingen, dus ook weer niet verder kenbaar waren dan voor de beoogde inschrijvers van de aanbestedingsprocedure. Daardoor hebben alleen deze gemeentes en de voor de aanbesteding uitgenodigde partijen kennis kunnen nemen van de uitlatingen. In het derde geval zijn de uitlatingen alleen gedaan in rechtstreekse mails aan de gemeente (Leiden), zodat de groep die kennis heeft kunnen nemen van de uitlatingen nog beperkter is gebleven (zich niet uitstrekte over de beoogde inschrijvers). Dat de uitlatingen niet tot noemenswaardige schade hebben geleid blijkt ook wel uit het feit dat de gemeentes aan wie de uitlatingen zijn gedaan NABB als adviseur hebben gehandhaafd.