26 sep 2017
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam, Van Kaam advocaten
Peter R. de Vries mag publicist kierewiet noemen
Vzr. Rechtbank Amsterdam 26 september 2017, IEF 17134; ECLI:NL:RBAMS:2017:6955 (Eiser tegen Fremantlemedia Netherlands) Mediarecht. Eiser heeft zich met een alternatieve lezing gemengd in het publieke debat over de oplossing van de moord op Marianne Vaatstra op zijn website, Facebook en Youtube. In RTL Boulevard heeft Peter R. de Vries eiser kierewiet genoemd en 'dat hij afgevoerd moet worden in een dwangbuis'. De vordering van eiser van het plaatsen van een rectificatie op de website van RTL Boulevard wordt afgewezen. Het is eisers goed recht om zich uit te spreken over een misdrijf dat het publiek ernstig heeft geschokt, maar daarmee maakt hij zich tot publiek persoon en zal hij krachtige tegengeluiden eerder moeten dulden dan andere personen. De uitlatingen in de uitzendingen zijn niet onrechtmatig: de mening van De Vries vormt een waardeoordeel met voldoende feitelijke basis om niet excessief te zijn. De uitingsvrijheid laat ruimte voor provocatie en overdrijving. De Vries heeft met zijn uitlatingen niet onrechtmatig gehandeld.
4.1. Het gaat in deze zaak om een vordering tot rectificatie van uitspraken die [gedaagde 2] in het televisieprogramma RTL Boulevard heeft gedaan over [eiser] . Toewijzing van de vorderingen van [eiser] houdt een beperking in van het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van [gedaagde 2] op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving (artikel 10 lid 2 EVRM), bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van [gedaagde 2] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.
4.2. Het belang van [gedaagde 2] is dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over kwesties van algemeen belang. Het belang van [eiser] is dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan voor hem schadelijke publiciteit. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.3. [eiser] heeft een alternatieve lezing over de moord op [naam 1] in 1999. Die lezing is hoogst onwaarschijnlijk, omdat voor die moord inmiddels iemand is veroordeeld op grond van DNA bewijs en een bekentenis, terwijl tegen dat vonnis geen hoger beroep is ingesteld. Onder het motto dat in de rechtsstaat geen doofpotcultuur mag bestaan, heeft [eiser] zich met zijn alternatieve lezing in tal van publicaties op zijn website, facebook en youtube gemengd in het publieke debat over de (oplossing van de) moord op [naam 1] , een misdrijf dat het publiek ernstig heeft geschokt. Dat is zijn goed recht, maar daarmee maakt hij zich tot publiek persoon en roept hij krachtige tegengeluiden over zich af. Als publiek persoon zal hij die eerder moeten dulden dan andere personen. [eiser] heeft het daarbij niet gelaten. Ut het kort geding vonnis van de voorzieningenrechter in Haarlem blijkt immers dat hij de nabestaanden van [naam 1] , die niets (meer) wilden weten van zijn lezing, zodanig heeft lastiggevallen dat hem een contactverbod is opgelegd en hij heeft moeten rectificeren.
4.4. Tegen die achtergrond handelde [gedaagde 2] niet onrechtmatig door in een vraaggesprek over dat kort geding ongezouten zijn mening te geven en [eiser] voor gek te verklaren (kierewiet). Dat is een waardeoordeel, dat in de gegeven omstandigheden voldoende feitelijke basis heeft om niet excessief te zijn, mede omdat de uitingsvrijheid ruimte laat voor provocatie en overdrijving. Van dat laatste is onmiskenbaar sprake als [gedaagde 2] het heeft over afvoeren in een dwangbuis. Duidelijk is immers dat hij daar niet over gaat en dat degenen die daar wel over beslissen aan zijn mening geen boodschap zullen hebben.
4.6. Dat [gedaagde 2] sinds het akkefietje met zijn e-mails een persoonlijke vijandschap jegens [eiser] koestert spreekt niet in zijn voordeel. Dat zou immers geen rol moeten spelen als hem als gastspreker in een televisieprogramma wordt gevraagd iets over [eiser] te zeggen. Het leidt echter niet tot een andere afweging.