15 dec 2020
Uitspraak ingezonden door Edwin Wilke, Wilke Advocatuur.
Philip Morris faalt in bewijslevering
Hof Den Haag 15 december 2020, IEF 19662; C/09/506062 / HA ZA 16-232 (Philip Morris Brands tegen World Freight Logistisc) [Vervolg op IEF 17407]. Merkenrecht. Auteursrecht. Transitgoederen. Na verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter heeft Philips Morris op 22 januari 2016 ten laste van World Freight conservatoir derdenbeslag tot afgifte laten leggen op een partij sigaretten, die in de haven van Rotterdam waren ingebracht. Het beslag is bij vonnis van 3 januari 2018 opgeheven en de container is daarna vrijgegeven. Tegen dit vonnis is door Philip Morris hoger beroep ingesteld. Ter onderbouwing hiervan stelt Philip Morris dat zonder haar toestemming de sigaretten door World Freight in de EER zijn gebracht. World Freight voert daartegen gemotiveerd verweer. Geoordeeld wordt dat er geen sprake is van 'invoeren' en 'gebruik in het economische verkeer'. De sigaretten zijn te allen tijde niet Unie-goederen gebleven. Hierom wordt het bestreden vonnis bekrachtigd.
15. Het hof is van oordeel dat ook voor deze niet ingevoerde niet-Uniegoederen geldt, zoals in het Class-, het Philips- en het Nokia-arrest? is bepaald ten aanzien van Tl-goederen, dat geen sprake is van “invoeren” in de zin van artikel 5, lid 3, sub c, Merkenrichtlijn en artikel 9, lid 3 (voorheen lid 2), sub c, UMVO, waartegen de merkhouder zich slechts kan verzetten, voor zover dit een “gebruik (van het merk] in het economisch verkeer” in de zin van elk van deze artikelen impliceert. Dat veronderstelt immers een binnenbrengen van de goederen in de Gemeenschap (thans: de EU/EER) met als doel ze aldaar in de handel te brengen. Uit derde landen afkomstige goederen in de EU/EER worden niet in de handel gebracht indien zij zich niet in het vrije verkeer bevinden in de zin van artikel 29 VWEU (artikel 24 EG oud). Evenals voor Tl-goederen geldt voor de onderhavige partij sigaretten dat zij niet Unie goederen zijn gebleven en onder douanetoezicht stonden, dat zij noch aan invoerrechten, noch aan handelspolitieke maatregelen onderworpen waren en dat zij (na opheffing van het beslag en vrijgave door de douane) elke douanebestemming konden krijgen, waarvan het in het vrije verkeer brengen slechts één van de mogelijkheden was. De goederen konden ook weer worden uitgevoerd uit het douanegebied van de EER, zonder dat zij waren ingevoerd. Ook in dit geval is geen sprake van een handeling die de merkhouder belet gebruik te maken van zijn recht, de eerste verhandeling van van zijn merk voorziene producten in de EER te controleren en wordt aldus geen afbreuk gedaan aan die essentiële functie van het merk.: Ook voor deze goederen gold derhalve dat het enkele fysieke binnenbrengen van de goederen op het grondgebied van de EU/EER niet kan worden aangemerkt als “invoeren” in de zin van artikel 5, lid 3, sub c, Merkenrichtlijn en artikel 9, lid 3, sub c, UMVO en was er geen sprake van gebruik (van het merk) in het economisch verkeer" in de zin van deze bepalingen. Philip Morris kon zich als: merkhouder dan ook hiertegen, behoudens de hierna bij de behandeling van grief 3 te bespreken uitzondering dat de merkhouder bewijst dat de goederen noodzakelijkerwijs in de EU in de handel worden gebracht, op grond van deze bepalingen niet verzetten, noch verlangen dat reeds een eindbestemming in een derde land is vastgelegd
24. Nu Philip Morris zich niet kan beroepen op de artikelen 9, lid 4, UMVO, 10, lid 4, Merkenrichtlijn en 2.20, lid 4, BVIE kan zij zich uitsluitend verzetten tegen het fysiek binnenbrengen van de sigaretten als zij bewijst dat de sigaretten in het vrije verkeer zijn gebracht ofwel dat deze goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht en daardoor noodzakelijkerwijs in de EU in de handel worden gebracht.
31. Wat betreft de beslagen container stelt het hof stelt voorop dat het aan Philip Morris is te bewijzen dat de sigaretten noodzakelijkerwijs in de EU/EER in het verkeer (zouden) worden gebracht. De enkele omstandigheid dat de goederen zich fysiek, maar niet ingevoerd en dus als niet-Unie goederen in Rotterdam bevonden is daarvoor onvoldoende. Hieraan doet een eventueel ontbreken van een eindbestemming van de goederen (in een derde land) niet af. Philip Morris heeft, behalve de genoemde, door World Freight verklaarde (waarover hierna) vermeldingen in de voormelde Bill of lading, niets (concreets) aangevoerd op. grond waarvan (positief) is aan te nemen dat de goederen in de EU/EER in het vrije verkeer in de handel (zouden) worden gebracht. Reeds om die reden gaat het hof ervan uit dat Philip Morris niet aan haar stelplicht op dit punt heeft voldaan en niet kan worden aangenomen dat de sigaretten noodzakelijkerwijs in de EU in de handel (zouden) worden gebracht en faalt grief 3 om die reden.