Portretrecht en het zelfbeschikkingsrecht van voetballer Johan Cruijff
Conclusie is ingezonden door Kitty van Boven, I-ee. en Thijs van Aerde, Houthoff Buruma.
In navolging van Hof IEF 10733 en Rb Amsterdam IEF 8761. Portretrecht. Publiek figuur voetballer Johan Cruijff. Privacy. artikel 8 en 10 EVRM. Procureur-generaal Verkade concludeert tot verwerping van het beroep.
Het gaat in deze zaak - zeer kort gezegd - over een rijk geïllustreerd aan voetballer Johan Cruijff gewijd fotoboek, dat is uitgegeven zonder zijn toestemming. Tirion heeft Cruijff wél een (aan de verkoop van het boek gerelateerde) vergoeding aangeboden.
De inzet van het principieel getoonzette cassatiemiddel is dat zo'n boek aan toestemming is onderworpen. Aan Cruijff zou (op basis van het privacyrecht van art. 8 EVRM) een 'zelfbeschikkingsrecht' over publicatie van foto's van hem en over gebruik van zijn naam in publicaties als onderhavige toekomen. Daaraan zou het informatievrijheidsrecht van art. 10 EVRM niet kunnen afdoen.
Cruijffs 'grensverleggende' opstelling is volgens de Procureur-Generaal Verkade niet in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad over het 'portretrecht'-artikel 21 Auteurswet (Aw) en evenmin in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM. Het EHRM kent geen voorrang toe aan art. 8 EVRM boven art. 10 EVRM of omgekeerd en gaat uit van de noodzaak van afweging van belangen.
Leeswijzer:
1. Inleiding
2. Feiten
3. Procesverloop
4. Inleidende beschouwingen
4.A. Portretrecht
4.B. Beoordelingskader in cassatie
5. Bespreking van het cassatiemiddel
- foto's gemaakt in de openbare sfeer hebben geen betrekking op de persoonlijke levenssfeer
Terzijde wijst Verkade nog op de regeling recht op de naam in artikel 1:8 BW, waar geen uitspraken of commentaren bekend zijn waarin de Nederlandse vormgeving van het naamrecht in strijd met artikel 8 EVRM geoordeeld is.
5.1.1. (...) Onderdeel 1.a. is gericht tegen 's hofs oordeel in rov 3.4, dat publicatie van foto's van Johan Cruijff, gemaakt in de openbare sfeer, althans betrekking hebbende op zijn functioneren als voetballer met, althans niet in relevante mate, zijn persoonlijke levenssfeer betreft en geen situatie betreft waarmee het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van het privéleven is geschonden en/of zou moeten prevaleren boven de door art. 10 EVRII gewaarborgde uitingsvrijheid. ^
5.1.2. Volgens de rechtsklacht zou het hof hiermee miskennen dat he, begrip 'private life' (...) van iemands persoonlijke identiteit, waaronder diens naam of portret, en dat daarvan evenzeer sprake is als (…) belangen, alsmede dat een dergelijke bescherming „ook toekomt aan een 'publiek' figuur. Het onderdeel verwijst hiertoe naar diverse arresten van het EHRM.^^
5.6.1. Onderdeel 2.a gaat uit van een lezing van rov. 3.4 dat daarin het oordeel besloten ligt dat de omstandigheid dat (een deel van) de foto's uit het boek ooit zijn gemaakt in het kader van de vrije nieuwsgaring meebrengt dat deze foto's thans - vele jaren later - zonder toestemming van de geportretteerde (opnieuw) mogen worden gepubliceerd. Dat oordeel zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat - kort samengevat - een (nieuwe) open-barmaking van een portret opnieuw dient te worden beoordeeld in de context van een (nieuwe) belangenafweging op het moment van de (nieuwe) publicatie.
5.6 2. Hoewel de klacht uitgaat van een juiste rechtsopvatting, kan zij niet tot cassatie leiden omdat het hof geen blijk geeft van miskenning van deze rechtsopvatting.
5.7.1. Onderdeel 2.b begint met de rechtsklacht dat het hof in rov. 3.4 en 3.5 miskend zou hebben dat de bescherming die onder artikel 10 EVRM aan een historische (biografische) publicatie toekomt, van een andere rangorde is dan de bescherming van nieuwsfeiten. Het onderdeel verwijst naar EHRM 10 maart 2009, nr. 23676/03, NJ 2010, 109 (Times/UK).
5.7.3. De klacht faalt omdat
(i) zij niet aangeeft dat en waar in de feitelijke instanties een beroep gedaan is op toepasselijkheid van (een uit) het arrest Times/UK (voortvloeiende regel) en waarom (die regel uit) dat arrest geschonden zou zijn;
(ii) de omstandigheid dat aan lidstaten een ruimer beoordelingsvrijheid toekomt ten aanzien van regels m verband met opneming in een archief toekomt dan ten aanzien van opneming in het oorspronkelijke medium zelf, niet meebrengt dat de lidstaten ten deze ook strenger zouden woe^e« zijn.5.10.2. Cruijff heeft-zie hierboven m-. 5.9.5 - het door hem bedoelde 'zelfbeschikkingsrecht' gedefinieerd als (voor zover hier van belang, en met door mij toegevoegde cursivering): een 'beslissingsmacht [...] [waarmee] hij de publicatie van zijn portret [ ] [kan] verbieden, indien een afweging van de betrokken (botsende) belangen daartoe aanleiding geeft.
In dezelfde zin luidt het slot van het onderdeel, zie hierboven nr. 5.9.7. Daar luidt de omschrijving (voor zover hier van belang, met door mij toegevoegde cursivering) dat 'een zonder opdracht geportretteerde zich (eveneens) op grond van art. 8 EVRM kan verzetten tegen het zonder toestemming openbaar maken van zijn portret als hij daar in de gegeven omstandigheden van het geval (een door het privacyrecht bepaald) redelijk belang bij heeft\
5.10.3. Overigens bleek bij de bespreking van onderdeel 1 al dat art. 8 lid 2 EVRM - en het met art. 8 'concurrerende' art. 10 EVRM - grenzen stellen aan het in art. 8 lid 1 EVRM bedoelde recht.
5.11. Op basis van het bovenstaande meen ik dat onderdeel 3.a faalt. Het door Cruijff bedoel de 'zelfbeschikkingsrecht' kent - door Cioiijff zelf onderkende, in de cursiveringen hierboven geaccentueerde - grenzen die bepaald worden door belangenafweging.
5.19.1. Volgens onderdeel S.a, naar de kem weergegeven, heeft het hof verzuimd Cruijffs commerciële belang mee te nemen in de beoordeling van de vraag of een redelijk belang van Cruijff in de zin van art. 21 Aw zich tegen openbaarmaking van diens portret verzet. Volgens de klacht beoordeeld het hof slechts of Cruijff zich tegen publicatie van het boek kan verzetten op basis van schending van zijn persoonlijke levenssfeer in (te) enge zin, en betrekt het daarbij niet Cruijffs commerciële belang in verband met diens verzilverbare populariteit.
5.19.2. Onderdeel 5.a mist feitelijke grondslag.
5.22.1. Onderdeel 6.a gaat uit van de lezing van rov. 3.7 dat het hof daarin oordeel dat het portretrecht geen aanspraak geeft op een exclusief exploitatierecht, maar moet worden gezien als een beperking van de uh het auteursrecht voorvloeiende exploitatierechten van de maker van het portret met het oog op de redelijke belangen van de geportretteerde, 's Hofs oordeel komt erop neer dat aan een geportretteerde geen verbodsrecht toekomt ter zake de openbaarmaking van zijn portet, maar slechts een vergoedingsaanspraak, zo vervolgt het onderdeel
Volgens het onderdeel miskent het hof hiermee dat art. 21 Aw een verbodsrecht bevat althans kan bevatten, inhoudende dat de zonder opdracht geportretteerde zich op grond van een redelijk belang, althans na belangenafweging, kan verzetten tegen publicatie van zijn portret.
5.22.2. Voor zover het onderdeel (in de eerste volzin) uitgaat van een 'exclusief exploitatierecht' dat op basis van art. 21 Aw aan de geportretteerde zou toekomen, en dat vergelijkbaar zou Zljn met een (intellectueel) eigendomsrecht of een in beginsel absoluut verbodsrecht gaat het - zoals uit de bespreking van andere onderdelen van het cassatiemiddel al bleek - uit van een onjuiste rechtsopvatting.
5.25.1. Onderdeel 5.gaat uh van een lezing van rov. 3.6 en 3.7 waarin het hof zou hebben bedoeld dat Cruijff in casu geen verbodsrecht toekomt, maar slechts een vergoedingsaanspraak, aangezien hij enkel een commercieel belang heeft bij zijn verzet tegen de openbaarmaking van zijn portretten in het boek. Volgens het onderdeel is zo'n oordeel onjuist, omdat een onderscheid naar de aard van het redelijk belang dat door art. 21 Aw wordt beschermd geen steun vindt in het recht.
5.25.2. Ook dh onderdeel gaat uh van een onjuiste lezing van 's hofs arrest. Ik kan volstaan met een verwijzing naar m-s. 5.17.2 en 5.22.4; het onderdeel behoeft voor het overige geen bespreking.^^
5.29. Onderdeel 9 geeft 's hofs oordeel in rov. 3.8 als volgt verkort weer: 'dat indien sprake IS van verzilverbare populariteit, het redelijk belang van een geportretteerde zich er tegen kan verzetten dat tot publicatie van foto's wordt overgegaan zonder dat hem een passende vergoeding wordt aangeboden.'