Prejudiciële vragen: Openbaarmaking van een model in een folder buiten de EU
Prejudiciële vragen aan HvJ EU 25 oktober 2012, zaak C-479/12 (Gautzsch Großhandel tegen Münchener Boulevard Möbel Joseph Duna GmbH) - dossier
In navolging van de eerdere signalering in IEF 12012, nu uitgebreid. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. Toepassing van welk nationaal recht bij verschillende vorderingen.
Verzoekster brengt tuinmeubelen op de Duitse markt waaronder een tuinpaviljoen ‘Schmiedeeisen/Elégance’, waarvan een afbeelding (baldakijn) in de verwijzingsbeschikking is opgenomen. Verweerster brengt sinds 2006 een in China vervaardigde baldakijn, genaamd ‘Athen’ op de markt. Verzoekster meent aanspraak te kunnen maken op bescherming als niet-ingeschreven gemeenschapsmodel omdat het model in 2004 door haar zaakvoerder is ontworpen en in april/mei 2005 in een branche catalogus is opgenomen. Zij stelt dat verweerster het paviljoen ‘Athen’ aan de hand van verzoeksters ontwerp heeft nagemaakt en dient vorderingen in om een eind te maken aan deze inbreuk. Verweerster stelt dat het ontwerp in China tot stand is gekomen zonder kennis van verzoeksters werk. In 2005 is het model al te zien geweest op een tentoonstelling van de fabrikant in China om aan Europese afnemers voor te stellen. Ook verzoekster zou langs die weg van het model op de hoogte zijn. Haar vordering is dan ook verjaard en er heeft rechtsverwerking plaatsgevonden. Nadat verweerster in eerste instantie en in beroep in het ongelijk is gesteld krijgt zij toestemming voor de herzieningsprocedure.
De verwijzende Duitse rechter (Bundesgerichtshof) heeft alvorens uitspraak te kunnen doen uitleg nodig over Vo. 6/2002 om verweersters claim te beoordelen, en stelt het HvJ EU zes vragen:
1. Moet artikel 11, lid 2, van verordening nr. 6/2002 aldus worden uitgelegd dat een model bij een normale gang van zaken redelijkerwijs ter kennis kan zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Unie werkzaam zijn, wanneer afbeeldingen ervan aan handelaars zijn gedistribueerd?
2. Moet artikel 7, lid 1, eerste zin, van verordening nr. 6/2002 aldus worden uitgelegd dat een model, hoewel het zonder een uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding aan derden is bekendgemaakt, bij een normale gang van zaken niet redelijkerwijs ter kennis kan zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Unie werkzaam zijn, wanneer
a) het enkel voor bepaalde ondernemingen van de betrokken sector beschikbaar is gesteld, of
b) het is tentoongesteld in een tentoonstellingsruimte van een onderneming in China die buiten het gebruikelijke waarnemingsveld van de analisten van de betrokken markt is gelegen?3. a) Moet artikel 19, lid 2, van verordening 6/2002 aldus worden uitgelegd dat de houder van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel het bewijs moet leveren dat het aangevochten gebruik voortvloeit uit het namaken van het beschermde model?
b) Indien de derde vraag, sub a, bevestigend wordt beantwoord:Wordt de bewijslast omgekeerd of kan de houder van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel aanspraak maken op een lichtere bewijslast, wanneer het model en het aangevochten gebruik ervan in grote mate overeenstemmen?
4. a) Kan het recht om volgens artikel 19, lid 2, juncto artikel 89, lid 1, sub a, van verordening 6/2002 een verbodsvordering in te stellen op grond dat inbreuk op een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel is gemaakt, verjaren?
b) Indien de vierde vraag, sub a, bevestigend wordt beantwoord: Wordt deze verjaring geregeld door het Unierecht, en zo ja, door welke bepaling?5. a) Kan met betrekking tot het recht om volgens artikel 19, lid 2, juncto artikel 89, lid 1, sub a, van verordening 6/2002 een verbodsvordering in te stellen op grond dat inbreuk op een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel is gemaakt, sprake zijn van rechtsverwerking?
b) Indien de vijfde vraag, sub a, bevestigend wordt beantwoord: Wordt deze rechtsverwerking geregeld door het Unierecht, en zo ja, door welke bepaling?6. Moet artikel 89, lid 1, sub d, van verordening 6/2002 aldus worden uitgelegd dat op vorderingen tot vernietiging [van nagemaakte goederen], informatieverstrekking en schadevergoeding die wegens inbreuk op een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel voor de volledige Unie worden ingesteld, het recht dient te worden toegepast van de lidstaat waar de inbreukmakende handelingen zijn verricht?
Op andere blogs:
Class 99 (Gautzsch Großhandel reference for CJEU)
Class 99 (Gautzsch Grosshandel)