Gepubliceerd op dinsdag 26 april 2016
IEF 15906
HvJ EU ||
26 apr 2016
HvJ EU 26 apr 2016, IEF 15906; IEF 15906; IEFbe 1779 (AKM), https://delex.nl/artikelen/prejudicieel-gestelde-vraag-is-transmissie-via-gemeenschappelijk-antenne-installatie-met-minder-dan

Prejudicieel gestelde vraag: Is transmissie via gemeenschappelijk antenne-installatie met minder dan 500 verbonden deelnemers geen nieuwe uitzending?

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 16 februari 2016, IEF 15906; IEFbe 1779; zaak C-138/16 (AKM)
Over de uitleg van artikel 3(1) en 5 van de InfoSoc-richtlijn. Via Minbuza: Verzoekster AKM (Autoren, Komponisten und Musikverleger) is een overkoepelende organisatie op grond van de Wet op de rechtenbeheerders. Conform de wettelijke regeling staat zij onder toezicht van het Oostenrijkse MinJUS. Verzoekster regelt voor de aangesloten leden de rechten op muziekwerken.
Verweerster Zürs.net exploiteert een kabelnetwerk (in Zürs) via welk radio- en tv-uitzendingen integraal worden doorgegeven aan de abonnees. Het gaat om diverse programma’s, zowel van Oostenrijkse als van Duitse origine, publiek en commercieel, en analoog en digitaal. Verzoekster biedt via een glasvezelnetwerk verschillende diensten zoals internet, tv en telefonie. Het betreft hier (de exploitatie van) een ‘antenne-installatie voor kleine gemeenschappen’ in de zin van de OOS auteurswet, en verweerster breidt deze diensten steeds verder uit. In de programma’s worden ook werken uitgevoerd waarvan verzoekster de rechten beheert. Verzoekster eist informatie van verweerster over het aantal abonnees op verschillende tijdstippen en opgave van de op die tijdstippen doorgegeven programma’s. Zij eist subsidiair een vergoeding voor oorspronkelijk niet uit Oostenrijk afkomstige werken (op grond van de Berner Conventie). Verzoekster stelt dat de uitzonderingsbepaling in de Oostenrijk ten behoeve van kleine gemeenschappen strijdig is met verdragen en het EUrecht en wijst op de herziene Berner Conventie (1967/1971). Kabelexploitanten met niet meer dan 500 aansluitingen voldoen niet aan de vereisten van de ‘tweestapstoets’ op basis waarvan beperkingen slechts bij uitzondering mogen worden toegepast. Zij wijst op de jurisprudentie van het HvJEU, waarin met name is bepaald dat aan de ‘mededeling aan het publiek’ een ruime betekenis moet worden gegeven. Verzoekster twijfelt er niet aan dat de door verweerster geëxploiteerde ‘gemeenschappelijke antenne-installatie’ aan de voorwaarden voor ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van de RL voldoet, zodat verweerster daarvoor toestemming nodig heeft en een vergoeding zal moeten betalen.
De verwijzende Oostenrijkse rechter (Handelsgericht Wien) legt de volgende vraag voor aan het HvJEU:

Moeten artikel 3, lid 1, respectievelijk artikel 5 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, respectievelijk artikel 11 bis, lid 1, punt 2, van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst in de versie van Stockholm/Parijs 1967/1971 aldus worden uitgelegd dat een regeling, waarbij de doorgifte van omroepuitzendingen via “gemeenschappelijke antenne-installaties” zoals die van verweerster in het hoofdgeding
a) niet wordt beschouwd als een nieuwe omroepuitzending wanneer bij de installatie niet meer dan 500 abonnees zijn aangesloten en/of
b) wordt beschouwd als een onderdeel van de oorspronkelijke omroepuitzending wanneer het de gelijktijdige, volledige en onveranderde doorgifte van omroepuitzendingen van de Oostenrijkse omroeporganisatie door middel van binnenlandse leidingen betreft, en deze vormen van gebruik evenmin onder een ander uitsluitend recht van mededeling aan het publiek met een element van afstand in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG vallen, en derhalve niet afhankelijk zijn van de toestemming van de auteur en hiervoor dus ook geen vergoedingsplicht geldt, strijdig is met het Unierecht respectievelijk met het recht van de Berner Conventie als binnen de rechtsorde van de Unie vallende internationale overeenkomst?