8 sep 2022
Prejudiciële vragen m.b.t. begrippen 'zichtbaarheid' en 'normaal gebruik'
HvJ EU conclusie A-G 8 september 2022, IEF 20946, IEFbe 3538; ECLI:EU:C:2022:656 (Monz tegen Büchel) Monz Handelsgesellschaft International mbH Co. KG (hierna: Monz) is houdster van een model dat is ingeschreven voor de voortbrengselen ‘fiets‑ en motorfietszadels’. Büchel GmbH & Co. Fahrzeugtechnik KG (hierna: Büchel) heeft een verzoek tot nietigverklaring van het litigieuze model ingediend. Zij meent dat het model niet in aanmerking zou komen voor bescherming omdat het bij normaal gebruik niet zichtbaar zou zijn. Het Bundesgerichtshof heeft vervolgens enkele prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ met betrekking tot het vereiste van zichtbaarheid.
A-G Szpunar meent dat de beslissing van DPMA terecht is vernietigd, voor zover het DPMA heeft geoordeeld dat het genoeg was dat de onderkant van een zadel zichtbaar is bij het monteren van het zadel op een fiets en het demonteren ervan. De A-G is van oordeel dat dat artikel 3, lid 3, van richtlijn 98/71 zo moet worden uitgelegd dat een model dat is toegepast op een voortbrengsel dat onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel, alleen in aanmerking komt voor bescherming van de richtlijn als het betreffende onderdeel zichtbaar is in de situatie van normaal gebruik van dit samengestelde voortbrengsel. Daarnaast overweegt de A-G dat artikel 3, lid 4, van richtlijn 98/71 zo moet worden uitgelegd dat ‘normaal gebruik’ ziet op alle situaties die zich redelijkerwijs kunnen voordoen bij het gebruik van een samengesteld voortbrengsel.
17. Voorts heeft deze rechter de beslissing van het DPMA terecht vernietigd, voor zover dit bureau heeft geoordeeld dat het volstond dat de onderkant van een zadel zichtbaar is bij het monteren van het zadel op een fiets en het demonteren ervan. Artikel 3, lid 3, onder a), van richtlijn 98/71 geeft immers duidelijk aan dat het onderdeel, „wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt”, zichtbaar moet blijven. Dit sluit uit dat rekening wordt gehouden met de zichtbaarheid van het onderdeel bij het monteren of demonteren ervan, los van de vraag of deze handelingen gangbaar zijn bij het gebruik van een voortbrengsel.
32. „Normaal gebruik” ziet volgens artikel 3, lid 4, van richtlijn 98/71 op het gebruik door de eindgebruiker, met uitzondering van handelingen in verband met onderhoud en reparatie. Dit impliceert uiteraard in de eerste plaats een gebruik. Het demonteren of het vernietigen van een voortbrengsel vormt geen gebruik ervan. Met dit voorbehoud voor ogen dient de onderstaande uiteenzetting te worden gelezen.
39. Niets in de bewoordingen van artikel 3, lid 4, van richtlijn 98/71 gebiedt dat dergelijke handelingen van het begrip „normaal gebruik” worden uitgesloten. Integendeel, in de definitie van dit begrip in deze bepaling wordt enkel gesproken van „gebruik door de eindgebruiker”. Voor de kwalificatie van een gebruik als „normaal” hoeft geen aanvullend kenmerk van het gebruik te worden gezocht. Bijgevolg moeten alle handelingen die door de eindgebruiker van een voortbrengsel in het kader van het gebruik van het voortbrengsel kunnen worden ondernomen, onder het begrip „normaal gebruik” vallen, met uitzondering van die welke daarvan uitdrukkelijk zijn uitgesloten.