DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 10 september 2019
IEF 18674
Hof Amsterdam ||
3 sep 2019
Hof Amsterdam 3 sep 2019, IEF 18674; ECLI:NL:GHAMS:2019:3221 (Bestuurder tegen GVB), https://delex.nl/artikelen/publicaties-over-voormalig-bestuurder-gvb-niet-onrechtmatig

Publicaties over voormalig bestuurder GVB niet onrechtmatig

Hof Amsterdam 3 september 2019, IEF 18674, IT 2857; ECLI:NL:GHAMS:2019:3221 (bestuurder tegen GVB) Publicaties over een persoon. Vennootschap. Naar aanleiding van krantenberichten over mogelijke misstanden bij het vennootschap GVB Holding heeft een onderzoeksbureau in opdracht van de raad van commissarissen een rapport uitgebracht. De raad van commissarissen heeft conclusies uit dat rapport getrokken die mede betrekking hebben op een ex-bestuurder, en die conclusies gepubliceerd in een persbericht en later ook in een jaarverslag. Het hof oordeelt dat de vennootschap daarmee niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens de ex-bestuurder.

3.8 Zoals uit het rapport blijkt, heeft BDO [appellant] gehoord. De RvC mocht ervan uitgaan dat het onderzoek van BDO in die zin volledig was geweest dat de RvC op verantwoorde wijze conclusies aan het rapport kon verbinden zonder ook zelf [appellant] te horen. [appellant] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld voor een ander oordeel. Er bestaat geen algemene rechtsplicht voor een vennootschap (of voor een raad van commissarissen) om een ex-bestuurder te horen voordat de raad van commissarissen conclusies verbindt aan een rapport dat (mede) betrekking heeft op het functioneren van het voormalige bestuur waarvan de ex-bestuurder deel uitmaakte. Onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat in dit geval voor GVB (of voor de RvC) een dergelijke plicht voortvloeide uit de jegens [appellant] in acht te nemen zorgvuldigheidsplicht.

3.12 Gelet op de suggesties van misstanden, fraude en onregelmatigheden bij GVB die reeds in De Telegraaf waren gepubliceerd, had GVB er belang bij om te publiceren dat hiernaar onderzoek was gedaan, dat hierover was gerapporteerd, dat de RvC conclusies uit het rapport had getrokken en om daarbij te vermelden hoe die conclusies luidden. GVB mocht dit belang redelijkerwijs als zwaarwegend en spoedeisend kwalificeren.

Bij de wijze van formuleren van de conclusies in het persbericht mocht GVB voornoemde belangen van haarzelf betrekken, maar diende zij ook rekening te houden met de belangen van [appellant] . Dat heeft zij in zoverre gedaan dat het persbericht zijn naam niet vermeldt. Het vermeldt wel "de toenmalige directie" als collectief, maar zonder specifiek te verwijzen naar de algemeen directeur of de bestuursvoorzitter of anderszins naar [appellant] als individuele toenmalige bestuurder. Onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat GVB, hoewel zij meende en mocht menen dat ook [appellant] verantwoordelijkheid droeg voor de door BDO vastgestelde feiten, geen enkele naar [appellant] te herleiden verwijzing in het persbericht mocht opnemen.

Gelet op dit alles heeft GVB niet onrechtmatig gehandeld door de conclusies van de RvC in de gekozen bewoordingen in het persbericht te publiceren.