Reacties van bijna-naamgenoten op Broeren/Duijsens
Een bijdrage van Sil Kingma, SOLV Samen op de reactie van Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.Dat voor mij bestemde complimenten bij mijn bijna-naamgenoot terecht komen [zie IEF 12691], zegt wel iets over de bekendheid van het merk ”Sikke Kingma” en geeft mij reden te twijfelen aan mijn eigen gezicht in de markt. Die bekendheid zal hij onder meer te danken hebben aan de kundige wijze waarop hij zaken in cassatie bepleit. Ook zijn reactie op mijn commentaar op het arrest Broeren/Duijsens getuigt hiervan.
Zijn standpunt dat de Hoge Raad in r.o. 3.6 – waarin de bescherming van stijlkenmerken onder het leerstuk van de slaafse nabootsing wordt afgewezen met de motivering dat anders "alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de hiervoor in 3.5 vermelde rechtspraak beoogt te voorkomen" – doelt op de "rem op de culturele ontwikkelingen", is verdedigbaar. De betreffende overweging van de Hoge Raad zou inderdaad zo kunnen worden uitgelegd dat dit door het auteursrecht beschermde resultaat – de culturele ontwikkeling - niet via de achterdeur van de prestatiebescherming mag worden gedwarsboomd.
Mijn voornaamste punt van kritiek op het arrest van de Hoge Raad is echter dat het enkele feit dat het auteursrecht een bepaald resultaat wenst te beschermen en hiertoe de bescherming van stijlelementen uitsluit, nog niet (automatisch) inhoudt dat dit ook binnen het leerstuk van de slaafse nabootsing moet gelden. Hetgeen een grammaticale interpretatie van arrest lijkt te suggereren. Bovendien valt het niet uit te sluiten dat bescherming van stijl onder het leerstuk van de slaafse nabootsing juist een positieve bijdrage aan de culturele ontwikkeling oplevert. Dit zal met name gelden waar het zogenoemde “eigenstijlelementen” betreft. Maar ook overigens valt er wel wat voor te zeggen om in ieder geval nodeloos verwarringstichtende stijlnabootsingen via de weg van prestatiebescherming te verbieden.
Wat hier ook van zij, het was zuiverder geweest om te oordelen dat binnen het leerstuk van de slaafse nabootsing, evenals binnen het auteursrecht, een rem op de culturele ontwikkeling moet worden voorkomen. Verder had de Hoge Raad er goed aan gedaan om toe te lichten waarom bescherming van dit resultaat ook binnen het leerstuk van de slaafse nabootsing noodzakelijk is en had hij moeten uitleggen waarom hiertoe de bescherming van stijlkenmerken onder het leerstuk van de slaafse nabootsing moet worden afgewezen. Vooral dit laatste is wat mij betreft van belang.
Naar mijn idee is het dus niet zozeer mijn noot, maar het arrest van de Hoge Raad dat ter zake “onnodig verwarring” sticht, althans onvolledig is.