Gepubliceerd op dinsdag 5 november 2024
IEF 22343
Rechtbank Rotterdam ||
20 dec 2023
Rechtbank Rotterdam 20 dec 2023, IEF 22343; ECLI:NL:RBROT:2023:13081 (dBV tegen gedaagden), https://delex.nl/artikelen/rechtbank-komt-terug-op-afwijzing-litispendentieberoep

Rechtbank komt terug op afwijzing litispendentieberoep

Rb. Rotterdam 20 december 2023, IEF 22343, IT 4655; ECLI:NL:RBROT:2023:13081 (dBV tegen gedaagden) dBV, een Nederlands bedrijf, en de gedaagden, een Amerikaans bedrijf en haar aandeelhouder en voormalig bestuurder, hebben voorheen een samenwerkingsovereenkomst gehad waarin ze beide software aanboden aan klanten. De vraag in deze zaak gaat over de uitleg van deze overeenkomst en aan wie het auteursrecht van de software toekomt. dBV stelt dat beide partijen auteursrecht hebben en doet een voorstel voor een verdeling. De gedaagden stellen dat alleen zij auteursrecht op de software hebben en hebben dit ook gevorderd bij de Amerikaanse rechter.

De rechtbank komt terug op het litispendentieberoep dat ze in eerste instantie heeft afgewezen [zie IEF 22330 (dBV wordt hier DME genoemd en de gedaagden worden Dmarcian Inc. genoemd)] Op basis van mededelingen van de District Court moet nu aangenomen worden dat de procedure daar eerder is aangevangen dan de procedure voor de Nederlandse rechtbank. In de Amerikaanse procedure worden dezelfde punten behandeld als in de Nederlandse procedure, waardoor de procedure voor de Nederlandse rechtbank aangehouden moet worden totdat uitspraak is gedaan in Amerika.

dBV verwijt gedaagde 2 een door hem in persoon gepleegde onrechtmatige daad. Gedaagde 2 handelde op het moment van de verwijtbare onrechtmatige daad als bestuurder van gedaagde 1. Bij het handelen in de hoedanigheid als bestuurder kan deze in principe alleen aan de vennootschap worden toegerekend, niet aan de bestuurder zelf. dBV stelt echter dat doordat gedaagde 2 aandeelhouder is de belangen van dBV dient te respecteren. De rechtbank is het met dBV eens dat het feit dat gedaagde 2 ook de positie aandeelhouder heeft meegerekend moet worden. Hierdoor acht de rechtbank deze vorderingen van dBV in principe toewijsbaar. De rechter neemt echter nog geen beslissing, in afwachting van het Amerikaanse vonnis.

4.4. De rechtbank komt wel terug op haar beslissing waar het de zaak tegen [gedaagde 1] betreft. Daartoe is het volgende redengevend. Op basis van de mededelingen van de District Court moet als vaststaand worden aangenomen dat, anders dan de rechtbank eerder aannam, de procedure daar eerder is aangevangen dan deze procedure. Dat wordt als volgt toegelicht. Het komt erop aan of op 12 maart 2021 sprake was, zoals de rechtbank eerder aannam, van de inleiding van een procedure die strekt tot voorlopige voorzieningen die uit hun aard niet kunnen leiden tot een beslissing die gezag van gewijsde kan verkrijgen en dan in Nederland executabel is, of juist om de inleiding aan een procedure die wel tot een dergelijke beslissing kan leiden. Uit de uitleg van de District Court moet worden opgemaakt dat op basis van dat inleidende processtuk beslissingen zullen kunnen worden genomen die niet voorlopig van aard zijn in een vonnis ten gronde, dat gezag van gewijsde kan krijgen. Weliswaar bestaat er geen executieverdrag tussen de VS en Nederland, maar aangenomen moet worden dat een door de District Court te wijzen vonnis vermoedelijk aan de criteria uit het Gazprombank-arrest van de Hoge Raad (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838) zal voldoen. Immers, er is sprake van een onafhankelijke overheidsrechter die zich op plausibele gronden bevoegd acht, waar beide partijen gehoord worden en waar overigens voldoende waarborgen voor een behoorlijke rechtspleging gelden. Dat betekent, dat een door die rechter te wijzen vonnis in Nederland naar het zich nu laat aanzien hoogstwaarschijnlijk in aanmerking zal komen voor een quasi-exequatur, dat wil zeggen een vonnis op basis van artikel 431 lid 2 Rv. Het na de zitting gewezen arrest van de HR van 29 september 2023, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2023:1266, bevestigt dit. (De rechtbank merkt daarbij op dat de uitgebreide aandacht die aan dit punt is besteed op de zitting, waar de conclusie van de AG al wel beschikbaar was, het niet noodzakelijk maakte om partijen nog separaat in de gelegenheid te stellen zich omtrent dat arrest uit te laten.)

4.5. In de procedure in de VS zijn, voor wat betreft de wezenlijke geschilpunten aangaande de IE-rechten op de software, dezelfde geschilpunten aan de orde als in deze procedure; de posities daar zijn min of meer het spiegelbeeld van de posities hier. Dat in deze procedure meer wordt gevorderd doet daaraan niet af. In dit geval dreigt dus, als beide procedures worden voortgezet, de situatie te ontstaan dat er, op de cruciale punten van de eigendom van de IE-rechten en de oorspronkelijkheid van de broncode, twee in Nederland executabele rechterlijke uitspraken zijn die mogelijk (geheel of gedeeltelijk) onverenigbaar met elkaar zijn. Dat is de situatie die artikel 12 Rv beoogt te voorkomen.