30 okt 2018
Rectificatie uitlatingen mede-organisator spookhuisevent The Wall Utrecht onnodig, te lang geleden
Rechtbank Gelderland 30 oktober 2018, IEF 18105; IT 2674; ECLI:NL:RBGEL:2018:4627 (Spookhuisevent The Wall) Mediarecht. Privacy. Gedaagde sub 1 is via A in contact gekomen met eiser sub 1 en sub 2 over het organiseren van een spookhuisevent in winkelcentrum The Wall Utrecht. Na het event is een geschil ontstaan over financiële afwikkeling. Advocaat van eisers heeft bij sommatiebrief aan gedaagde sub 1 en sub 2 geschreven om lasterlijke en beledigende uitingen die zij hebben gedaan, te verwijderen. Zij hebben daar geen gehoor aan gegeven. Gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 zijn live in de radio-uitzending van het programma Zwarte Prietpraat op NPO Radio 1 geweest en hebben zich negatief uitgelaten over eisers. In het AD en de Gelderlander is te lezen dat het spookhuisevent van gedaagde sub 1 is en dat het een zakelijk succes is geweest. De samenwerking duidt niet aan dat het een juridische vorm heeft aangenomen. Zou dat het wel, dan vinden de betitelingen als oplichters geen grond op de feiten. Niet kan worden gezegd of door de publicaties in de kranten dat de eer of goede naam van eiser sub 1 en sub 2 schaden. Een rectificatie van de andere publiekelijke uitlatingen die wel onrechtmatig zijn bevonden is niet nodig en passend. De radio-uitzending was al een tijd geleden en zal waarschijnlijk niet bekend zijn bij het publiek. Gedaagde sub 1 en 2 wordt verboden in de toekomst soortgelijke beschuldigingen te doen. Partijen worden over en weer in het ongelijk gesteld, proceskosten worden gecompenseerd.
4.8. Hoewel in het overgelegde What’s App-verkeer tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met betrekking tot het event enerzijds en [gedaagde sub 1] anderzijds aanwijzingen te vinden zijn dat bij het opzetten van het event sprake was van een gezamenlijk project, waarin [gedaagde sub 1] , [eiser sub 1] en [eiser sub 2] compagnons zouden zijn, is daarmee nog niet gezegd dat de samenwerking tussen hen een juridische vorm heeft gekregen en dat en zoja, welke aanspraken [gedaagde sub 1] daaraan zou kunnen ontlenen. Daarover blijkt niets. [gedaagde sub 1] zal op dit punt in een bodemprocedure nader moeten uitwerken welke rechten hij meent aan de door hem gestelde afspraak te ontlenen. In dit kort geding kan dat verder niet worden onderzocht en dat hoeft ook niet voor de beoordeling van de vorderingen van eisers.
4.9. Ook indien er in het bestek van dit kort geding vanuit zou worden gegaan dat sprake is van een gezamenlijk project, hetgeen door eisers wordt betwist, rechtvaardigt dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betitelen als oplichters, bedriegers of criminelen. Dit zijn ernstige beschuldigen die verwijzen naar strafbaar verboden gedrag zonder dat vaststaat dat daarvan sprake is. Eisers en [gedaagde sub 1] hebben een zakelijk geschil en twisten over de inhoud van de tussen hen gesloten overeenkomst. Het gebruik van de kwalificaties “oplichter”, “bedrieger” en “crimineel” vindt dan ook geen grond in de feiten. Bovendien is het gebruik van deze kwalificaties onnodig. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hadden zich tijdens de radio-uitzending neutraler kunnen uitlaten. Hoewel dit voor [gedaagde sub 1] , in verband met zijn wat onstuimige persoonlijkheid, wellicht lastig is, had ook gezegd kunnen worden dat [gedaagde sub 1] van mening is dat hij als compagnon met eisers heeft samengewerkt en dat zij nu de winst niet met hem willen delen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hadden zich moeten realiseren dat door het gebruik van termen zoals oplichter, bedrog en crimineel aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als zakenlieden schade zou kunnen worden toegebracht. Het zijn kwalificaties die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] nu aankleven. Zakenpartners kunnen zich immers gaan afvragen of zij er wel goed aan doen om zaken met hen te doen. Dat [gedaagde sub 1] heeft gezegd: “ik vind [voornaam eiser sub 1] een enorme crimineel” en [gedaagde sub 2] heeft gezegd: “ik beticht mevrouw [eiser sub 2] van oplichting”, hetgeen op zichzelf genomen subjectieve uitlatingen zijn, doet aan het voorgaande niet af. Om het geschil met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan de orde te stellen en de rol die zij in de visie van [gedaagde sub 1] spelen, is het voeren van een civielrechtelijke procedure de aangewezen weg en niet het publiekelijk uiten van diffamerende beschuldigingen. De hiervoor genoemde uitlatingen dienen dan ook als onrechtmatig te worden gekwalificeerd.
4.16. Of een rectificatie van een onrechtmatige publiekelijke uitlating nodig en passend is, staat ter vrije beoordeling van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat rectificatie in het onderhavige geval niet aangewezen is. De belangrijkste schade die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] eisers hebben toegebracht is in de radio-uitzending van “Zwarte Prietpraat” eind augustus 2018 geweest. Dit is inmiddels enige tijd geleden. Het is dus maar zeer de vraag in hoeverre de inhoud van de uitzending nog bekend is bij het publiek. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat het publiek via google.nl bij de desbetreffende radio-uitzending, en meer specifiek bij de bewuste fragmenten van die radio-uitzending, kan terugkomen. De vraag is hoe effectief rectificatie dan nog is. Het kan de gedane uitlatingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onnodig oprakelen. Bij een rectificatie zal het publiek zich namelijk afvragen wat tijdens de radio-uitzending van 27 augustus 2018 is gezegd en dit proberen te achterhalen. Daarnaast ligt het niet in de macht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om een eventuele rectificatie tijdens een radio-uitzending van “Zwarte Prietpraat” op NPO Radio1 uit te spreken. Zij zijn daarvoor afhankelijk van de medewerking van de omroep en de radiomakers. Het voorgaande maakt eveneens dat een rectificatie in de landelijke dagbladen niet proportioneel wordt geacht. Voor een rectificatie in de beslotener sfeer van Facebook of Instagram ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding. Voor wat betreft het belang van eisers om aan (toekomstige) zakenpartners kenbaar te maken dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op sommige punten onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld, zijn zij namelijk ook in de gelegenheid om dit vonnis te tonen. Daarmee is hun belang in voldoende mate verzekerd.