Regiefunctie rechter deskundigenbericht impliceert geen verplichting tot comparitie
Gerechtshof Den Haag 24 juni 2014, IEF 13979 (DCC tegen Forax)
Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Peter Claassen, AKD. Auteursrecht. Deskundigenbericht. Beide partijen exploiteren een tankkaart voor diplomaten en internationale organisaties en bieden daarbij (deels) vergelijkbare diensten aan. Met instemming van DCC is een door Forax voorgestelde deskundige door de rechtbank als zodanig benoemd om te vernemen in hoeverre de software van Forax overeenstemt met het materiaal waarvan DCC rechthebbende is. Nadat de deskundige zijn rapport heeft afgerond heeft DCC bezwaren geuit tegen de inhoud en totstandkoming van het rapport. Bij de rechtbank vond DCC geen gehoor en het hoger beroep tegen brieven van de rechtbank wordt nu niet-ontvankelijk verklaard.
Beoordeling van het hoger beroep
9. Het hof overweegt dat in beginsel met de beschikking waarin het voorlopig getuigenverhoor is gelast een einde is gekomen aan de taak van de rechter. Op zich zelf genomen is juist dat de rechter daarna nog een regie functie heeft maar dat betekent niet dat er dus ook hoger beroep openstaat tegen de beslissingen die de rechter naar aanleiding van verzoeken van partijen in dat kader neemt. Voor de in dit hoger beroep aan de orde zijnde beslissingen in de brieven van 19 november 2013, 17 september 2013 en 10 september 2013 kan aansluiting worden gezocht bij de in artikel 22 Rv neergelegde regeling (waarnaar met betrekking tot het overleggen van stukken in de Leidraad onder punt 11.3, 104 ook wordt verwezen). Artikel 22 Rv geeft de rechter een discretionaire bevoegdheid om in elke stand van de procedure een inlichtingencomparitie te gelasten. Anders dan DCC betoogt komt haar op grond van deze bepaling geen vorderingsrecht toe. De rechter kan een inlichtingencomparitie gelasten. Of de rechter van deze bevoegdheid gebruik maakt is overgelaten aan zijn procesbeleid. Dit betekent dat DCC niet-ontvankelijk verklaard zal worden in haar hoger beroep tegen de in de brief van 19 november 2013 vervatte beslissingen.
10. Het hof verwerpt de stelling van DCC dat de brief van 19 november 2013 moet worden aangemerkt als een eindbeschikking die voortborduurt op de beslissingen in de brieven 10 september 2013 en 17 september 2013. Deze uitleg past niet in de hiervoor besproken regeling van het voorlopig deskundigenbericht. Deze brieven moeten worden aangemerkt als zelfstandige beslissingen waarvoor de appeltermijn van drie maanden is gaan lopen vanaf respectievelijk 10 september 2013 en 17 september 2013. Dit betekent dat het hoger beroep tegen de in de brieven van 10 september 2013 en 17 september 2013 vervatte beslissingen te laat is ingesteld. Reeds om deze reden is DCC dus niet- ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de in deze brieven vervatte beslissingen.
11. Gelet op het voorgaande ten overvloede overweegt het hof dat ook hier geldt dat artikel 22 Rv de rechter de discretionaire bevoegdheid geeft om in elke stand van de procedure partijen te bevelen op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen en dat partijen op grond van artikel 22 Rv op dit punt geen vorderingsrecht toekomt. Dus ook op deze grond dient DCC niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar hoger beroep tegen de in de brieven van 10 september 2013 en 17 september 2013 vervatte beslissingen.