Schilder Marabout in het ongelijk: bewerkingen van Kuifje-verhalen vallen buiten de parodie-exceptie

Cour d’appel 4 juni 2024, IEF 22133 (Eiser en Tintinmaginatio tegen gedaagde). In deze zaak geeft het Franse Hof (Cour d’appel) toepassing aan de EU-geharmoniseerde auteursrechtelijke parodie-exceptie. Eiser van de procedure is Tintinimaginatio, voorheen Moulinsart, in haar hoedanigheid als exclusieve exploitant van de verhalen van Kuifje. Samen met mevrouw Rodwell, de echtgenote van de schrijver van Kuifje en tevens de legataris van diens werken, vordert zij de staking van de verkoop van de door schilder Marabout gecreëerde bewerkingen van Kuifje. Het betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter dat de bewerkingen van Marabout zijn toegestaan op grond van de parodie-exceptie.

Het Hof overweegt dat de bewerkingen van Marabout niet uitsluitend bedoeld zijn als parodie, gelet op het feit dat Marabout het universum van Kuifje al geruime tijd en op consistente basis aanhaalt ter uiting van een eigen artistieke bedoeling. De omstandigheid dat de bewerkingen een humoristisch effect kunnen teweegbrengen bij lezers, doet daar niet aan af. In dat kader vervalt de toepassing van de parodie-exceptie. Het aanvullende beroep van Marabout op de vrijheid van artistieke expressie (als onderdeel van de vrijheid van meningsuiting) gaat ook niet op, nu er geen dwingende noodzaak bestaat voor Marabout om elementen uit Kuifje te hergebruiken. Het Hof benadrukt dat transformatieve werken slechts zijn toegestaan voor zover daarbij toestemming is verkregen van de betrokken rechthebbende(n). Van dergelijke toestemming is in het geval van Marabout geen sprake.

61. Si ses tableaux, qui dévoilent en réalité d'une intention artistique, peuvent donner lieu à sourire (plus qu'à rire, au demeurant) ou introduire une complicité amusée avec le spectateur, ainsi que cela ressort des attestations produites par M. [L], il ne s'agit jamais là que de l'effet produit, d'ailleurs assez légitime, ce qui ne signifie pas pour autant que l'intimé ait cherché à provoquer dans un esprit de raillerie, fût-ce seulement de gentille moquerie.

62. Surtout, le fait d'avoir intitulé [A]-[F], soit une double référence particulièrement attractive au regard de la notoriété de ces deux artistes, une série de 39 tableaux sur huit années, en prenant le soin d'intituler chacune d'entre elles 'parodie', ne peut pas répondre aux lois du genre qui s'entendent d'une utilisation en toute hypothèse très limitée, alors que M. [L] en fait un véritable genre en soi, en utilisant parfois dans une même oeuvre jusqu'à cinq références, personnages compris, à l'univers des 'Aventures de Tintin'. De ce point de vue, il doit être considéré comme ayant abusé d'une exception qui procède, avant tout, de la liberté d'expression.

65. Les oeuvres transformatrices ne sont pas, en soi, interdites mais elles nécessitent l'accord de l'auteur de l'oeuvre première. Or, M. [L] ne justifie pas avoir sollicité le droit de reproduction des oeuvres préexistantes que constituent les personnages des 'Aventures de Tintin'. Il s'est délibérément servi d'icônes de la bande dessinée pour tracer sa propre voie.

68. Ici, M. [L] souhaite que le spectateur s'interroge sur un Tintin devenu adulte, confronté aux difficultés de la condition humaine. Ce faisant, s'il nous livre sa motivation intime, il ne s'agit pas d'un sujet d'intérêt général qu'une impérieuse nécessité l'aurait conduit à porter publiquement à travers l'exercice de son art.