Gepubliceerd op maandag 16 juli 2018
IEF 17839
Hof Amsterdam ||
10 jul 2018
Hof Amsterdam 10 jul 2018, IEF 17839; ECLI:NL:GHAMS:2018:2382 (Onrechtmatig verspreid beeldmateriaal), https://delex.nl/artikelen/seksueel-expliciet-beeldmateriaal-op-internet-zetten-is-onrechtmatig-immateri-le-schadevergoeding-35

Seksueel expliciet beeldmateriaal op internet zetten is onrechtmatig: immateriële schadevergoeding € 35.000 toegewezen

Hof Amsterdam 10 juli 2018, IEF 17839; ECLI:NL:GHAMS:2018:2382 (Onrechtmatig verspreid beeldmateriaal) Geïntimeerde heeft van 1999 tot en met 2008 een affectieve relatie gehad met Appellant. Partijen hebben in 2008 video-opnamen gemaakt van hun seksleven. Geïntimeerde heeft daarbij als voorwaarde gesteld dat het beeldmateriaal in haar huis blijft en strikt privé dient te blijven. Op enig moment in 2008 heeft Appellant het beeldmateriaal uit het huis van Geïntimeerde ontvreemd en op een website geplaatst, voorzien van de voor- en achternaam van Geïntimeerde, haar professie en woonplaats. Het beeldmateriaal is veelvuldig gekopieerd en gedeeld. In eerste aanleg heeft Appellant niet betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en de omvang van de immateriële schadevergoeding van € 35.000,- niet betwist. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. Er wordt overwogen dat Appellant doelbewust heeft gehandeld en dat het voor hem voorzienbaar was dat het beeldmateriaal zich verder zou verspreiden op het internet. Geïntimeerde ondervindt ook na 2014 nog steeds de gevolgen van het handelen van Appellant. Er is geen grond hem voor deze gevolgen niet aansprakelijk te houden. Al met al wordt het door de rechtbank toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding passend geacht. De grieven falen.

3.4 [appellant] heeft aldus een norm overschreden die ertoe strekt [geïntimeerde] te beschermen tegen de aantasting van haar eer en goede naam. Dat laatste is precies wat er is gebeurd. De beelden zijn immers in ruime mate verspreid, met naamsvermelding, en zijn daarom, naar mag worden aangenomen, door velen gezien en met [geïntimeerde] in verband gebracht. [appellant] dient dan ook in te staan voor de door [geïntimeerde] geleden schade die erin bestaat dat zij ermee wordt geconfronteerd dat derden kunnen kennisnemen van het door [appellant] op het internet gezette beeldmateriaal, en dit materiaal ook rechtstreeks aan haar persoonsgegevens is gekoppeld. Daarbij komt dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] doelbewust heeft gehandeld en dat het voor [appellant] voorzienbaar was dat het beeldmateriaal zich verder zou verspreiden op het internet. [...]

3.8 Het hof is evenwel van oordeel dat ook de aanwezigheid van het beeldmateriaal zonder de koppeling aan de naam van [geïntimeerde] relevant is. [geïntimeerde] dient dan immers nog steeds te vrezen voor herkenning door kijkers van het beeldmateriaal, ook al kan dat materiaal niet meer worden gevonden door op haar naam te zoeken. Ook valt niet uit te sluiten dat op enigerlei wijze toch weer haar naam of haar persoon wordt verbonden aan het beeldmateriaal. [geïntimeerde] ondervindt, zo valt te concluderen, ook na 2014 nog steeds de gevolgen van het handelen van [appellant]. Er is geen grond [appellant] voor deze gevolgen niet aansprakelijk te houden. Een en ander is immers het rechtstreekse en voorzienbare gevolg van zijn handelen. Het hof merkt tenslotte op dat [appellant] niet is veroordeeld de beelden blijvend van internet te (doen) verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom; het dictum strekt beduidend minder ver dan dat.

3.14 [appellant] heeft daar tegenover gesteld dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken niet blijkt dat zij fors psychisch letsel heeft opgelopen en dat zij daarmee evenmin heeft aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen zijn handelen en haar psychische toestand. Het hof acht dit een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de stellingen van [geïntimeerde] die zij heeft onderbouwd met bedoelde stukken. Uit die stukken blijkt immers duidelijk de door [geïntimeerde] gestelde diagnose en bovendien wordt daarin de oorzaak van die diagnose vermeld. [appellant] heeft ook geen alternatieve oorzaak voor die diagnose genoemd. Uit de stukken blijkt bovendien dat de klachten van [geïntimeerde] , ten tijde van de intake, leidden tot ‘beperkingen op alle vlakken van het dagelijks leven’. Dat zegt voldoende over de ernst van die klachten. Het hof overweegt voorts dat [geïntimeerde] jarenlang is geconfronteerd met de gevolgen van het onrechtmatig handelen van [appellant] : gedurende ruim zes jaar was het beeldmateriaal vindbaar met gebruikmaking van haar naam en ook daarna is het beeldmateriaal niet van het internet verdwenen. Zij is daardoor niet alleen in haar persoonlijke leven geraakt maar ook, mede door de uitdrukkelijke vermelding van naam, professie en woonplaats, in haar zakelijke bestaan hetgeen naar mag worden aangenomen eveneens van invloed is geweest op haar psychische gesteldheid. [appellant] heeft voorts niet weersproken dat [geïntimeerde] de gevolgen mogelijk levenslang heeft te dragen omdat het beeldmateriaal nooit van het internet zal verdwijnen. Bovendien valt op dat [appellant] nimmer uit zichzelf enige moeite heeft genomen om het beeldmateriaal van het internet te (doen) verwijderen. Hij heeft in 2011 slechts op een sommatie gereageerd en dat ook maar gedeeltelijk. Ook thans is [appellant] weigerachtig om aan de terechte verzoeken van [geïntimeerde] te voldoen. Zijn houding werkt aldus niet mee aan het feitelijk beperken van de schade en naar mag worden aangenomen in het geheel niet aan het verminderen van de klachten die [geïntimeerde] daarvan heeft ondervonden.

3.15 Het hof acht al met al het door de rechtbank toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding passend. Ook grief 3 in principaal appel faalt.