Sena rekende soms duurdere dance event-tarief in plaats van discothekentarief
Rechtbank Den Haag 2 oktober 2013, HA ZA 10-66 (Sena tegen Organisatoren Dance Events)
Ingezonden door Bjorn Schipper, Bousie advocaten
SENA is krachtens de Wet op de Naburige Rechten aangewezen als rechtspersoon belast met de inning van de billijke vergoeding voor het openbaarmaking van een "fonogram" zonder toestemming van de producent, uitvoerend kunstenaar of hun rechtsverkrijgenden. SENA vordert van gedaagden een billijke vergoeding van door hen georganiseerde dance events vastgesteld op het dance events-tarief. Het is in strijd met het gelijkheidsbeginsel om het dance events-tarief is voor events in het verleden in rekening te brengen. SENA heeft horeca-instellingen die dance events hebben georganiseerd, de afgelopen jaren aangeslagen voor een lager tarief, namelijk het discothekentarief.
Voor de toekomst is de rechtbank van oordeel dat het dance events-tarief uitgaat van een goede grondslag voor berekening. Het tarief is gerelateerd aan de recette van het evenement, dat wil zeggen aan het aantal verkochte toegangskaarten maal de toegangsprijs. Deze vergoeding is controleerbaar en berekenbaar. Ook is het tarief van 1,5% van de recette billijk. Het is lager dan het BUMA-tarief, gelijk aan de vergoeding van commercële radiostations en ook horecagelegenheden moeten in de toekomst het dance event-tarief betalen.
Gedaagden moeten voor het verleden het destijds geldende discothekentarief betalen en voor de toekomst 1,5% van de recette. Gedaagden moeten binnen vier weken de gegevens verschaffen om de verschuldigde billijke vergoeding vast te stellen.
Het geschil
3.1. SENA vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
A. de in artikel 7 lid l WNR bedoelde billijke vergoeding voor het openbaarmaken van fonogrammen door gedaagden op de door hen georganiseerde dance events vaststelt op het dance events-tarief, danwel (subsidiair) vastgestelt op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding,
B. gedaagden gebiedt om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis alle gegevens aan SENA te verschaffen die nodig zijn om de door ieder der gedaagden verschuldigde billijke vergoeding vast te stellen, welke gegevens betrekking dienen te hebben op alle dance events die gedaagden sinds 1 januari 2004 tot het moment van betekening van het te dezen te wijzen vonnis hebben georganiseerd;
C. gedaagden veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2. SENA heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de door haar voorgestelde vergoeding billijk is in de zin van artikel 7 WNR. Gedaagden voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
4.4. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat een model voor de berekening van de billijke vergoeding in de zin van artikel 7 WNR aan twee voorwaarden moet voldoen (HVJ EG 6 februari 2003, C—245/00, LINAJ999 l , SENA/ÍVOS). Ten eerste moet het model een juist evenwicht bereiken tussen het belang van uitvoerende kunstenaars en producenten om een vergoeding voor de uitzending van een bepaald fonogram te ontvangen en het belang van derden om dit fonogram onder redelijke voorwaarden te kunnen uitzenden, Ten tweede mag het model niet in strijd zijn met enig beginsel van het Unierecht, waaronder het gelijkheidsbeginsel. Het is aan de lidstaten om binnen deze grenzen de meest relevante criteria op hun grondgebied vast te stellen.
4.8. Toepassing van het door SENA voorgestelde vergoedingsmodel op evenementen die in het verleden hebben plaatsgevonden, stuit af op de voorwaarde dat het model niet in strijd mag zijn met het gelijkheidsbeginsel. Gedaagden hebben namelijk aangevoerd dat SENA horecainstellingen die dance events hebben georganiseerd, de afgelopen jaren heeft aangeslagen voor een tarief dat aanzienlijk lager is dan het dance events-tarief. SENA heeft dat onvoldoende weersproken. SENA heeft zich in deze procedure weliswaar op het standpunt gesteld dat het dance events-tarief ook van toepassing is op horeca-instellingen, maar zij heeft uitdrukkelijk erkend dat de horeca-instellingen de afgelopen jaren niet het dance events-tarief hebben betaald, maar slechts het discotheken-tarief. Gesteld, noch gebleken is dat SENA wel inspanningen heeft verricht om een op het dance events-tarief gebaseerde vergoeding ook bij de horeca-instellingen te incasseren of dat zij dat tarief.
4.9. Het hanteren van verschillende tarieven ten aanzien van gedaagden en horeca- instellingen is strijdig met het gelijkheidsbeginsel omdat niet in geschil is dat de door gedaagden georganiseerde dance events in alle relevante opzichten gelijk zijn aan de door horeca-instellingen georganiseerde dance events. Dat ook SENA het daarmee eens is, blijkt uit het feit dat SENA in deze procedure ook zelf het standpunt inneemt dat het dance events- tarief ook van toepassing is op door horeca-instellingen georganiseerde dance events. Evenmin in geschil is dat het dance events-tarief dat SENA in rekening wil brengen bij gedaagden aanzienlijk hoger is dan het discotheken-tarief dat de horeca—instellingen hebben betaald voor de door hen georganiseerde dam-e events.
4.10. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de primaire vorderingen van SENA om de door gedaagden verschuldigde vergoeding vast te stellen op het dance events-tarief moet worden afgewezen voor zover de vordering betrekking heefi op het verleden. Een in goede justitie vastgestelde vergoeding, zoals SENA subsidiair vordert, komt voor die periode uit op het discotheken-tarief. toekomst.
4.11. SENA heelt ter zitting verklaard dat zij werk zal maken van de inning van het dance events-tarief bij de horeca-instellingen zodra in deze zaak duidelijkheid is verkregen over de hoogte van dat tarief. Gedaagden hebben dat niet weersproken. Daarom moet worden aangenomen dat na dit vonnis SENA het dame evenrs-tarief op gelijke wijze zal toepassen ten aanzien van gedaagden en horeca-instellingen die dance events organiseren en dat het beroep van gedaagden op het gelijkheidsbeginsel in zoverre niet opgaat. Hieronder zal worden beoordeeld of het door SENA voorgestelde tarief ook voldoet aan de andere criteria voor de vaststelling van een billijke vergoeding.
4.12. De rechtbank is met SENA van oordeel dat het dance events-tarief uitgaat van een goede grondslag voor de berekening van de in artikel 7 WNR bedoelde billijke vergoeding. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat de billijkheid van de vergoeding met name moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de waarde van het betreffende muziekgebruik in het handelsverkeer. Het door SENA voorgestelde model beantwoordt aan die eis omdat het dance eventr-tarief is gerelateerd aan de recette van het evenement, dat wil zeggen aan het aantal verkochte toegangskaarten maal de toegangsprijs. Die recette vormt een goede indicatie van de waarde van het dance event en daarmee voor de waarde van de tijdens het evenement gebruikte muziek. De muziek vormt immers een essentieel onderdeel van het evenement. Dat ook andere factoren, zoals de line-up van DJ’s, de acts en de aankleding van het evenement, een bijdrage leveren aan de waarde van het evenement, doet daaraan, anders dan gedaagden menen, niet af. De invloed van die andere factoren is verdisconteerd in het feit dat het tarief wordt berekend als een deel van de recette.
4.14. De door gedaagden als alternatief aangedragen grondslag, te weten de oppervlakte van het evenemententerrein in combinatie met onder meer de “muziekdichtheid” (het geschatte aantal personen per vierkante meter), is een minder goede indicator van de waarde van het muziekgebruik dan de recette. De combinatie van de oppervlakte van het terrein met de muziekdichtheid is immers een minder nauwkeurige maat voor de omvang van het publiek dan de recette. Bovendien houdt de oppervlakte van het terrein geen verband met de waarde van het evenement en de muziek en evenmin met de draagkracht van de organisator. Die grondslag passen SENA en andere incasso-organisaties dan ook alleen toe op situaties waarin er in het algemeen geen entreeprijs wordt geheven, zoals in restaurants en cafés. Vanuit het oogpunt van draagkracht pleit voor een relatief hoge vergoeding). Bij gebreke van gegevens over de concrete grootte van de effecten zal de rechtbank ervan uitgaan dat die effecten elkaar min of meer opheffen en daarom geen Staffel toepassen.
4.18 (...) maximaal 33,3%. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat het beweerdelijk met ID&T overeengekomen bedrag van € 0,50 per bezoeker per dag, een vergoeding is waarop de aanmeldkorting al in mindering is gebracht. De vergoeding zonder die korting komt dan uit op € 0,75 per bezoeker per dag. Uitgaande van een gemiddelde entreeprijs van een dance event, die naar SENA onbestreden heefi aangevoerd circa € 50,- bedraagt, komt dat overeen met een tarief van 1,5% van de recette. Daarom zal voor de betaalde dance events hierna worden uitgegaan van dat tarief. Voor de gratis evenementen kan worden aangesloten bij het door SENA voorgestelde tarief van € 0,075 per bezoeker. Daartegen hebben gedaagden namelijk geen bezwaren naar voren gebracht. (...)
4.29. Het verweer van gedaagden dat SENA moet bewijzen welk aandeel het zogeheten Rome-repertoire dat SENA vertegenwoordigt, heeft in de muziek die wordt gebruikt tijdens de door gedaagden georganiseerde dance evenis, kan worden gepasseerd. (...)
4.30. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat voor gedaagden de SENA-vergoeding voor het verleden moet worden vastgesteld op het destijds geldende discothekentarief. Voor de toekomst dient de SENA-vergoeding te worden vastgesteld op 1,5% van de recette. Omdat SENA enige tijd nodig zal hebben om haar praktijk met betrekking tot de discotheken aan te passen, zal de ingangsdatum van dit nieuwe regime worden vastgesteld op l januari 2014.
4.31. Het gevorderde bevel tot verstrekking van gegevens die nodig zijn om de door gedaagden verschuldigde vergoeding vast te stellen zal ook worden toegewezen, zij het dat met het oog op de uitvoerbaarheid daarvan de termijn voor voldoening aan het bevel zal worden verlengd tot vier weken. Bij pleidooi hebben gedaagden naar voren gebracht dat alleen opgave hoet te worden gedaan over de periode vanaf 1 januari 2009 omdat SENA in het kader van de onderhandelingen met de BVD de vergoeding over de periode daarvóór zou hebben kwijtgescholden. Dat die kwijtschelding ook geldt in de — zich nu voordoende — situatie dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over de hoogte van de vergoeding vanaf 2009, is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet aannemelijk. Daarom wordt die stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.32. Aangezien beide zijden op punten in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Gelet daarop kan in het midden blijven of artikel 10 19h Rv van toepassing is op deze procedure.