17 apr 2024
Stelling dat overeenkomst overdracht van IE-rechten behelst, gaat niet op
Rb. Overijssel 17 april 2024, IEF 22007; ECLI:NL:RBOVE:2024:2126 (WFA tegen gedaagden). Gedaagde is in 2019 gestart met exploitatie van het TDT-concept, een wieler-gerelateerde mediaconcept. World Football Association (WFA) en gedaagden hebben eind 2020 een samenwerkingsovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan gedaagde tegen betaling exclusief voor WFA (video)content zal produceren en publiceren over wielrennen in verschillende disciplines, waarbij het merk Bingoal van WFA als één van de hoofdsponsors wordt aangeduid van het wielerteam van gedaagde. WFA voert aan dat gedaagden tekort zijn geschoten in de nakoming en vordert betaling van het bedrag van € 71.000. WFA stelt onder meer dat zij op grond van artikel 8 van de overeenkomst eigenaar is van de IE-rechten van het TDT-concept, het platform, de auteursrechten (logo’s en de content waarin het TDT-concept wordt en zal worden geëxploiteerd) en de handelsnaam. Zij voert aan dat er sprake is van auteursrechtinbreuk en onrechtmatige daad wegens slaafse nabootsing. Gedaagden betwisten dit en beroepen zich op de bepaling in de overeenkomst waarin staat dat “op geen enkele wijze enig recht op een bestaand of toekomstig intellectueel eigendomsrecht” verworven zal worden. Het zou enkel gaan om een gebruiksrecht. WFA heeft niet meer gemotiveerd op dit verweer gereageerd. Van een feitelijke en/of juridische levering van alle (bestaande en toekomstige) IE-rechten van gedaagde aan WFA in de door WFA bedoelde zin, is daarom volgens de rechtbank geen sprake. De vorderingen van WFA worden afgewezen.
5.13. [gedaagden] betwist dit en voert als verweer dat in artikel 8.1 van de Overeenkomst als uitgangspunt is opgenomen dat de ene partij “op geen enkele wijze enig recht op een bestaand of toekomstig intellectueel eigendomsrecht” van de andere partij zal verwerven. Volgens [gedaagden] hebben de contractspartijen met artikel 8.2 van de Overeenkomst slechts bedoeld om aan WFA/Bingoal het gebruiksrecht te verlenen op de tijdens de looptijd van de Overeenkomst voor WFA/Bingoal gemaakte content, welke bedoeling ook blijkt uit artikel 8.4 van de Overeenkomst. De door WFA gewenste uitleg van artikel 8 van de Overeenkomst zou feitelijk betekenen dat [gedaagde 2] haar onderneming aan WFA heeft overgedragen en dat is zeker niet de bedoeling geweest. Bovendien zou bij die lezing artikel 8.4 zinledig zijn, aldus [gedaagden]
5.14. Nu WFA niet meer heeft gereageerd op dit gemotiveerde verweer van [gedaagden], is de rechtbank van oordeel dat zij haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft gehandhaafd, althans onvoldoende heeft onderbouwd dat wel overeengekomen zou zijn dat zij de IE-rechten van [gedaagde 2] zou hebben verkregen. Dit betekent dat aangenomen moet worden dat de door [gedaagden] gegeven uitleg van de in artikel 8 van de Overeenkomst bedoelde overdracht van IE-rechten van [gedaagde 2] enkel ziet op een bepaalde vorm van zekerheidsstelling ten behoeve van WFA “in het kader van en tijdens het bestaan van deze overeenkomst en binnen het toepassingsgebied ervan”, waaraan WFA ook zelf in haar dagvaarding refereert (zie randnr. 96). Van een feitelijke en/of juridische levering van alle (bestaande en toekomstige) IE-rechten van [gedaagde 2] aan WFA in de door WFA bedoelde zin, is daarom geen sprake.