18 mrt 2016
Steun voor beschuldigingen in interview over instelling beschermd wonen in feitenmateriaal
Vzr. Rechtbank Rotterdam 18 maart 2016, IEF 15852; ECLI:NL:RBROT:2016:2424 (Instelling beschermd wonen)
Mediarecht. Eisers bedrijf is/was een instelling voor beschermd wonen voor jongeren vanaf 18 jaar met cognitieve en/of psychische problematiek. Het zorgaanbod bestond uit een combinatie van wonen, begeleiding en dagbesteding. Gedaagden waren in dienst of vrijwilliger. Op last van de IGZ werd overdracht aan andere zorginstelling bevolen. Gedaagden zijn daarop geïnterviewd, waarin beschuldigingen van fraude en diefstal werden gedaan die eisers graag gerectificeerd zien. Uit de overlegde stukken kan worden afgeleid dat verleende zorg is gefactureerd aan cliënt én bij de SVB, dat is een dubbele declaratie die niet is teruggestort. De mededeling dat bankpassen en dergelijke worden ingenomen en in kluis lagen, is niet zonder grond. Bankafschriften logenstraft de uitlating dat er niet zou zijn betaald of geïnd. De uitlatingen vinden steun in het beschikbare feitenmateriaal. Vorderingen worden afgewezen.
4.9.8. Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de uitlatingen over [eisers] grond vinden in de overgelegde stukken. Die uitlatingen zijn naar voorlopig oordeel niet onrechtmatig of misleidend. Dat brengt met zich dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
4.9. De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt.
4.9.1. Ten aanzien van [persoon3] kan uit de overgelegde stukken worden afgeleid dat [eisers] voor de aan [persoon3] in januari 2015 verleende zorg zowel heeft gefactureerd (aan [persoon3] ) als gedeclareerd heeft bij de SVB. Nu [eisers] niet stelt dat, bij voorbeeld na ontvangst van de betaling door de SVB, de betaling die op de factuur van (de moeder van) [persoon3] is ontvangen, is terugbetaald, moet het er voor worden gehouden dat over die maand dubbel is ontvangen. Daar komt bij dat [gedaagden] onbetwist stelt dat de moeder van [persoon3] heeft aangemaand tot het terugstorten van het gefactureerde en betaalde bedrag. Een verwijt van fraude lijkt daarmee niet zonder grond.
4.9.2. Uit de onder 4.6.1. geciteerde mededeling valt af te leiden dat het verwijt dat bankpassen, en dergelijke, werden ingenomen en in een kluis van [eisers] lagen, ook niet zonder grond is.
4.9.3. Op grond van de onder 4.6.2. geciteerde overeenkomst, waarvan [eisers] niet betwist dat [eiser2] die met [persoon2] heeft gesloten, is vooralsnog voldoende aannemelijk dat [persoon2] haar geld liet beheren en administratie liet verrichten door [eiser2] . In het licht van die overeenkomst komt het vooralsnog ongeloofwaardig voor dat [persoon2] zelf de beschikking had over de ING-rekening waarvan een afschrift is overgelegd en dat [eiser2] stelt geen betalingshandelingen te hebben verricht. In ieder geval stelt [eiser2] niet dat zij geen uitvoering aan die overeenkomst heeft gegeven. En daarop voortbordurende, valt op dat, ook als zou moeten worden uitgegaan van het verhaal van [eiser2] dat zij geen betalingshandelingen heeft verricht, [eiser2] niet stelt dat zij vragen heeft gesteld over, in ieder geval, die geldopnames terwijl dat gelet op de inhoud van de overeenkomst wel voor de hand lag. Waarom iemand die (onder meer) zowel onderdak, als maaltijden, als waskosten verschaft krijgt, en in een 24-uurs voorziening verblijft, nog zoveel geld (extra) per maand nodig heeft (en verbruikt), licht [eiser2] ook niet toe. Verder is van belang dat [gedaagden] stelt dat [persoon2] gedwongen werd die ING-rekening te openen (en haar bankpas en pincode daarvan in te leveren), zulks terwijl zij, en dat blijkt uit het overgelegde afschrift, (al) over een rekening bij ABN AMRO bank beschikte. [gedaagden] stelt bovendien dat [persoon2] niet meer dan € 40,00 zakgeld per maand kreeg. Dat zakgeld werd blijkens het afschrift overgemaakt naar de rekening bij ABN-AMRO.
4.9.4. Het bankafschrift logenstraft de uitlatingen van [eiser2] dat er nog niets betaald, of geïnd, zou zijn van hetgeen [persoon2] [eisers] nog verschuldigd zou zijn. Er zijn verschillende betalingen gedaan met omschrijven die er op wijzen dat er wel op (af)betaald is.
4.9.5. Uit het bankafschrift blijkt verder dat [eiser2] zich voor haar administratieve werkzaamheden, naar de voorzieningenrechter aanneemt krachtens de onder 4.6.2. geciteerde overeenkomst, over de maanden februari en maart 2015 dubbel heeft betaald of heeft laten betalen. [eiser2] betwist niet dat zij op deze wijze materieel als (een soort van) bewindvoerder optrad, terwijl zij dat als zorgaanbieder niet hoort te doen.
4.9.6. Ten slotte blijkt uit het bankafschrift van zeer grote opnames in contanten tot een totaal van € 6.950,00. Dat bedrag ligt niet ver van het door de moeder van [persoon2] genoemde bedrag van € 6.500,00 dat [eisers] van de bankrekening van [persoon2] zou hebben gehaald. Weliswaar betwist [eisers] dat hij betalingen en geldopnames van de rekening van [persoon2] gedaan heeft, maar die betwisting ontbeert een onderbouwing, althans een nadere toelichting. Van [eiser2] , althans [eisers] , had dat wel mogen worden verwacht, zeker in het licht van de onder 4.6.2. geciteerde overeenkomst, maar ook in het licht van andere uitlatingen van [gedaagden] dat de jongeren die in [bedrijf1] woonden in beginsel niet naar buiten mochten. Dat laatste roept immers vragen op over mogelijkheden om geldopnames te doen
4.9.7. Van een beschikking op grond waarvan [persoon2] recht zou hebben op een zogeheten woninginitiatieftoeslag is vooralsnog niets gebleken. [eisers] heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat het SVB-overzicht (productie 4a van [gedaagden] ) ziet op alle beschikbare potjes c.q. het totaal beschikbare budget. Als dat al zo zou zijn dan lijkt uit het totaal beschikbare budget te moeten worden afgeleid dat er juist geen beschikking is waarin sprake is van de toekenning van een dergelijk bedrag. Desondanks heeft [eisers] bedoeld bedrag wel gedeclareerd bij SVB wat ertoe leidt dat [persoon2] zich geconfronteerd ziet met (oplopende) schulden.
4.9.8. Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de uitlatingen over [eisers] grond vinden in de overgelegde stukken. Die uitlatingen zijn naar voorlopig oordeel niet onrechtmatig of misleidend. Dat brengt met zich dat de vorderingen moeten worden afgewezen.