DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 21 juni 2023
IEF 21500
Hof Amsterdam ||
19 jun 2023
Hof Amsterdam 19 jun 2023, IEF 21500; ECLI:NL:GHAMS:2023:1394 (Appellant/Submarine c.s.), https://delex.nl/artikelen/submarine-wordt-uit-de-droom-geholpen

Submarine wordt uit de droom geholpen

Gerechtshof Amsterdam 19 juni 2023, IEF 21500; ECLI:NL:GHAMS (Appellant/BNNVARA) In deze zaak zijn Submarine en BNNVARA (hierna: Submarine c.s.) aangesproken door appellant, die stelt dat de manier waarop hij in de vijfde aflevering van 'Een Amerikaanse Nachtmerrie' wordt afgebeeld een vertekenend beeld schetst van de situatie. Appellant is schuldig bevonden aan de huurmoord op zijn vrouw en stiefdochter. In de litigieuze uitzendingen wordt daarnaast gesteld dat appellant zich schuldig zou hebben gemaakt aan seksueel misbruik en dat hij deel zou hebben genomen aan drugshandel. Appellant houdt vol dat hij onschuldig is en nu al zevenendertig jaar in een Amerikaanse gevangenis zit, mede door het falen van de Nederlandse overheid. Hij stelt dat Submarine c.s. in de documentaire over hem gaandeweg is afgedreven van de vraag of zijn proces rechtmatig is verlopen en steeds meer aanneemt dat hij schuldig is aan de feiten die hem ten laste zijn gelegd. Daarbij zou Submarine c.s. zich niet aan de journalistieke regels en standaarden hebben gehouden. Hij vordert staking, danwel aanpassing, van de uitzending. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen ten aanzien van het seksueel misbruik en drugshandel toegewezen, maar voor het overige is zijn eis afgewezen. Appellant stelt beroep in.

Het hof stelt dat in deze zaak een beperking op de vrijheid van meningsuiting van Submarine c.s. wordt gevorderd. Een beperking van dit recht kan slechts worden toegewezen als er sprake is van een onrechtmatige publicatie. Hiervoor moeten de belangen van beide partijen worden afgewogen. Aan de kant van Submarine c.s. is dat het belang om zich in het openbaar kritisch en informerend uit te laten, aan de kant van appellant is dat het recht om niet lichtvaardig te worden blootgesteld aan verdachtmakingen. De beroepen die appellant doet op zijn portretrecht en op een samenwerkingsovereenkomst tussen zijn advocaat en Submarine c.s. worden beide verworpen, wegens gebrek aan belang en fundering. Het gaat het hof in deze zaak alleen om de afweging van de belangen van partijen. Wat betreft aflevering vier van de documentaire is het hof kort. Zij stellen dat een lichte inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is gerechtvaardigd, wat betekent dat de stelling dat appellant contacten heeft met Mexicaanse drugskartels niet in promotiemateriaal van de uitzending mag worden opgenomen.

Wanneer het hof in het kader van de beoordeling van aflevering vijf, die over het vermeende seksuele misbruik van appellant gaat, naar de uitzendingen kijkt, ziet het dat Submarine c.s. langdurig en zonder weerwoord gehoor geeft aan beschuldigingen tegen appellant, terwijl Submarine c.s. aangeeft dat er geen sluitend bewijs voor deze aantijgingen is. Ook presenteert de voiceover in dit segment meermaals de gestelde feiten als waar en bewezen. Daarbij heeft Submarine c.s. nagelaten om enige hoor en wederhoor toe te passen in de voorbereiding van de aflevering. Submarine c.s. stelt dat het aan zichzelf is om te bepalen wie het meest geschikt is om voor hoor en wederhoor in aanmerking te komen. Het hof gaat hier niet in mee. Het lag in de rede om appellant te benaderen waar het ging over zijn kant van het verhaal, zeker nu de beschuldigingen niet bewezen zijn en deze grote gevolgen voor de reputatie van appellant kunnen hebben als zij als waarheid worden gepresenteerd. Hoewel vast is komen te staan dat Submarine c.s. drie keer met appellant heeft gesproken, is het seksueel misbruik nooit serieus besproken. 

Dat de vrijheid van meningsuiting mede slaat op uitingen die schokkend of schadelijk zijn, betekent niet dat er geen mogelijkheid tot degelijke hoor en wederhoor moet  worden geboden. Ook de stelling dat het over 'breaking news' zou gaan doet niet af aan dit principe, zeker nu duidelijk mag zijn dat de uitzending schadelijke gevolgen kan hebben voor appellant, aldus het hof. De conclusie is dat de vijfde aflevering niet in zijn huidige vorm mag worden uitgezonden, onder straffe van dwangsom. Het hof wijst de vorderingen van appellant toe.

3.5 Met betrekking tot het door hem gevorderde verbod op uitzending van aflevering 4 heeft [appellant] onder meer aangevoerd dat hij daarin in verband wordt gebracht met de handel in drugs en dat deze beschuldigingen ernstige risico’s opleveren voor zijn veiligheid in de gevangenis. Dat daadwerkelijk sprake zou zijn van dergelijke risico’s is door [appellant] niet overtuigend toegelicht. Het hof wijst er in dit verband op dat het om beweerde betrokkenheid bij drugshandel zou gaan in een periode gelegen ruim veertig jaar geleden. Daarbij komt dat de beschuldigingen van betrokkenheid bij drugshandel slechts in ondergeschikte zin in de ruim drie kwartier durende aflevering aan bod komen en daarmee op dit onderwerp niet zodanig de nadruk wordt gelegd dat te verwachten valt dat de openbaarmaking daarvan reëel gevaar voor zijn veiligheid in de gevangenis zal opleveren. Van verdere feiten en omstandigheden van zodanig ernstige aard dat deze de afwijking van het bepaalde in artikel 7 lid 2 Gw zouden rechtvaardigen is ook verder onvoldoende gebleken. Het verbod aan Submarine c.s. om in vooraankondigingen en promotiemateriaal voor de documentaire te verwijzen naar drugshandel acht het hof in de gegeven omstandigheden (waar in dat materiaal “dangerous links to the Mexican mafia” genoemd worden) wel terecht gegeven. Met een dergelijke vooraankondiging en promotie wordt dit aspect groter gemaakt dat het in de aflevering is; dat ontneemt het het hiervoor overwogen ondergeschikt karakter, waarbij in aanmerking genomen wordt dat daarvoor geen overtuigend bewijs voorhanden is. Deze —geringe —inperking van de uitingsvrijheid wordt in dit geval, de belangen afwegend, noodzakelijk en proportioneel geacht. Het incidenteel appel faalt in zoverre.

3.6.1 Met betrekking tot aflevering 5 komt het hof tot een ander oordeel ten aanzien van het gevorderde verbod tot uitzending. Die aflevering is - naar het hof aan de hand van de ingebrachte beelden heeft kunnen constateren - grotendeels gewijd aan beschuldigingen van zeer ernstige aard, te weten het seksueel misbruik , ruim veertig jaar geleden, van twee minderjarige meisjes. [appellant] heeft steeds ontkend dat hij zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Voorts is niet in geschil dat daarvoor geen sluitend bewijs voorhanden is, zoals Submarine c.s. in deze procedure ook telkens hebben bevestigd, en evenmin is in geschil dat de melding aangaande [stiefdochter ] bij de politie destijds door zijn vrouw is ingetrokken, dat daar nooit gedegen onderzoek naar is gedaan en dat [appellant] daarvoor ook nooit strafrechtelijk is vervolgd. [F] heeft geen aangifte gedaan en van strafrechtelijk onderzoek is geen sprake geweest.

3.6.2 Reeds in het licht hiervan mocht van Submarine c.s. worden verlangd dat zij, toen zij als gevolg van voortschrijdend inzicht besloten om in een extra aflevering van de documentaire hieraan meer aandacht te besteden, [appellant] in de gelegenheid zouden stellen om op de beschuldigingen te reageren en weerwoord te geven. Daarvoor was des te meer aanleiding nu het hier om filmmateriaal gaat waarin niet alleen indringend, aan het hand van interviews, de beschuldigingen van de familieleden van de vrouw en stiefdochter van [appellant] langdurig zonder inhoudelijk weerwoord aan de orde komen, maar waarin ook – in tegenstelling tot de toelichtingen van Submarine c.s. in deze procedure dat deze beschuldigingen in Amerika nooit goed zijn onderzocht - de voice over op meerdere momenten de beschuldiging van kindermisbruik als waar en bewezen presenteert. Het hof verwijst in dit verband bijvoorbeeld naar de uitspraken van redacteur [D] dat het nu onvoorstelbaar lijkt dat de politie niet tot vervolging van de vermeende seksuele misdrijven is overgegaan en aan het slot van de aflevering dat het enige dat [appellant] nu nog kan helpen is bekennen dat hij zijn stiefdochter seksueel heeft misbruikt. Het hof merkt in dit verband nog op dat indien zich omstandigheden zouden hebben voorgedaan die meebrachten dat wederhoor praktisch niet of slechts beperkt mogelijk was, het op weg van Submarine c.s. lag om het onderwerp met meer distantie te behandelen dan nu het geval is.

3.6.9 Aldus is het hof voorshands van oordeel dat Submarine c.s. het beginsel van hoor en wederhoor hebben geschonden (zoals ook neergelegd in artikel 17 van de Code voor de journalistiek: “De beschuldigde krijgt voldoende gelegenheid, liefst in dezelfde publicatie en zonder onredelijke tijdsdruk, te reageren op de aantijging.”). Verder hebben zij in die aflevering ook geen (voldoende) duidelijk onderscheid aangebracht tussen feiten, beweringen en meningen (zie ook artikel 2 van de Code voor de journalistiek).

Ook afgezet tegen hun journalistieke belang zoals onder 3.3 omschreven acht het hof dit jegens [appellant] onrechtmatig. Dat de beschuldigingen van kindermisbruik onlangs nog in de parole hearings met betrekking tot de eventuele vervroegde vrijlating van [appellant] aan de aan de orde zijn gekomen en de vervroegde vrijlating in verband met onderzoek daarnaar niet is toegestaan doet hieraan niet af. Dat art. 10 EVRM ruimte biedt voor uitingen die schokkend, schadelijk of verontrustend kunnen zijn als het gaat om een actueel onderwerp dat van algemeen belang is in het maatschappelijk debat ontheft Submarine c.s. niet van de verplichting om, juist in het belang van de rol van de journalist om misstanden aan de kaak te stellen, een behoorlijke mogelijkheid tot wederhoor te bieden. Dat die mogelijkheid bij de afleveringen 1 tot en met 3 wel geboden is en dat naderhand communicatieproblemen zijn opgetreden doet daaraan niet af. In dat verband weegt mee dat geen sprake is van breaking news dat onmiddellijke publicatie vergt. De tijdsdruk is louter binnen de samenwerking tussen Submarine en BNNVARA ontstaan.