Tentamenvraag
“Gebruik Koninklijk wapen. Alleen de Koningin mag het Koninklijk wapen voeren. Ondernemingen die van de Koningin het predicaat 'Bij Koninklijke Beschikking hofleverancier' hebben ontvangen, mogen een wapenschild in hun zaak ophangen met een moderne, aangepaste versie van het Koninklijk wapen. Het auteursrecht van dit wapenschild ligt bij het hoofd van het Huis Oranje-Nassau.” (Website Justitie)
Het wapen bestaat sinds 1815. In 1907 is het wapen aangepast en in 1980 (Afbeelding v.l.n.r.) is het opnieuw officieel vastgesteld (Stb. 1980, 206, zie hieronder).
Geef aan hoe de zinsnede “Het auteursrecht van dit wapenschild ligt bij het hoofd van het Huis Oranje-Nassau.” zich verhoudt tot het algemene wettelijk kader van de Auteurswet. Betrek in uw antwoord o.a. de begrippen ‘duur van het auteursrecht’, ‘eigen oorspronkelijk karakter’, zelfstandig karakter, ‘erfopvolging’ en 'overdracht bij akte'. Indien de tijd het toelaat is het toegestaan om ook de merkenrechtelijke apecten van deze casus te bespreken.
Besluit van 23 april 1980, Stb. 206, tot het voeren van het Koninklijk wapen
Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Hebben besloten en besluiten:
Met intrekking van Onze Besluiten van 10 juli 1907 (Stb. 181) en van 13 juli 1909 (Stb. 271) te bepalen als volgt:
Artikel 1
Het wapen, dat door het Koninkrijk der Nederlanden, zowel als door Ons en Onze opvolgers, Koningen der Nederlanden, zal worden gevoerd, is:
in azuur, bezaaid met blokjes van goud, een leeuw van goud, gekroond met een kroon van drie bladeren en twee parelpunten van hetzelfde, getongd en genageld van keel, in de rechtervoorklauw opgeheven houdende in schuinlinkse stand een zwaard van zilver met gevest van goud en in de linker- een bundel van zeven pijlen van zilver met punten van goud, de pijlen te zamen gebonden met een lint mede van goud.
Artikel 2
Aan het in het vorige artikel omschreven wapen kunnen de navolgende uitwendige versierselen worden toegevoegd:
tot dekking van het schild de Koninklijke kroon gelijk aan die welke tot dusverre door de Koningen der Nederlanden is gevoerd;
als schildhouders twee leeuwen van goud, getongd en genageld van keel;
het devies "Je maintiendrai" in Latijnse letters van goud op een lint van azuur.
Artikel 3
Het in artikel 1 omschreven wapen, voorzien van zijn uitwendige versierselen kan worden geplaatst op een mantel van purper, geboord van goud, gevoerd met hermelijn, opgebonden met koorden eindigende in kwasten, beide van goud, en gedekt door een baldakijn van purper geboord van goud, en dragende de Koninklijke kroon.
Het wapen overeenkomstig de artikelen 1 t/m 3 ziet er als volgt uit:
Artikel 4
Onze mannelijke opvolgers, Koningen der Nederlanden, zullen in plaats van met de Koninklijke kroon, hun wapenschild mogen dekken met een helm, getralied en gesierd van goud, gevoerd van keel, met dekkleden van goud en azuur en gekroond met een gouden helmkroon van drie bladeren en twee parelpunten: helmteken een vlucht van sabel beladen met een gewelfde schuinbalk van zilver waarop drie lindebladeren van sinopel, met de stelen omhoog.
Artikel 5
Na troonsafstand hernemen Wij het door Hare Majesteit de Koningin Wilhelmina in het jaar 1909 voor Ons als Prinses der Nederlanden vastgestelde wapen, zijnde: gevierendeeld: I en IV het in artikel 1 omschreven wapen, (Nassau - Nederland), II en III in goud een jachthoorn van azuur, gesnoerd en geopend van keel, beslagen van zilver (Oranje). Een hartschild van goud met een aanziende stierenkop met afgerukt halsvel van sabel, gehoornd van zilver, getongd van keel en gekroond met een gouden kroon van drie bladeren (Mecklenburg).
Artikel 6
Aan het in artikel 5 omschreven wapen kunnen de navolgende uitwendige versierselen worden toegevoegd:
tot dekking van het schild de Koninklijke kroon;
als schildhouders: rechts een leeuw van goud, getongd en genageld van keel, links een griffioen van goud, getongd van keel en genageld van goud.
Dit wapen voorzien van zijn uitwendige versierselen kan worden geplaatst op een mantel van purper, geboord van goud, gevoerd met hermelijn, opgebonden met koorden eindigende in kwasten, beide van goud, gedekt door de Koninklijke kroon.
Artikel 7
Waar in Koninklijke Besluiten wordt verwezen naar de Koninklijke Besluiten van 10 juli 1907 (Stb. 181) en van 13 juli 1909 (Stb. 271) wordt deze verwijzing geacht te geschieden naar dit besluit.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad, in de Nederlandse Staatscourant en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst.
Soestdijk, 23 april 1980
Juliana
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. Wiegel
Uitgegeven de negenentwintigste april 1980
De Minister van Justitie,
J. de Ruiter