Toepassing Aanwijzing IE-fraude in twee Kantoor voor Klanten-strafzaken
Rechtbank Groningen 21 december 2012, LJN BY7650 (Kantoor voor Klanten BVBA - vrijspraak)
Civielrechtelijke of strafrechtelijke aanpak. Art. 31 jo. 31a Aw jo. 52 Sr.
Zie vergelijkbare zaken IE-Forum "kantoor voor klanten". De officier van justitie wordt niet ontvankelijk verklaard in de vervolging, nu hij in geval van deze verdachte heeft gehandeld in strijd met de Aanwijzing intellectuele eigendomsfraude. De Aanwijzing moet worden beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO. Weliswaar is het handelen van verdachte nalatig en onverantwoord, maar er is geen sprake van oplichting. Er kan niet worden gesproken van valse of vervalste woord- of beeldmerken.
De rechtbank stelt vast dat op het moment dat door de officier van justitie werd besloten tot het entameren van strafrechtelijke vervolging tegen verdachte, er reeds de nodige civielrechtelijke stappen waren genomen door de Kamer van Koophandel [red. accent], die belanghebbende is in deze kwestie. Dat betekent dat op grond van de Aanwijzing strafrechtelijke vervolging in beginsel achterwege kon blijven, tenzij het algemeen belang in het geding geacht moet zijn te geweest. Er volgt een vrijspraak.
De officier van justitie heeft de rechtbank ter zitting geen nader inzicht kunnen geven in de feiten en omstandigheden die ertoe hebben geleid dat in de zaak tegen de verdachte door het Openbaar Ministerie is gekozen voor strafrechtelijke handhaving.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie — gelet op de in de Aanwijzing vermelde criteria voor strafrechtelijke handhaving — niet in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen en dat het Openbaar Ministerie met zijn beslissing om in de zaak tegen de verdachte over te gaan tot strafrechtelijke handhaving de beginselen van behoorlijke procesorde heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Rechtbank Groningen 21 december 2012, LJN BY7644 (Kantoor voor Klanten BVBA)
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging, nu hij in geval van deze verdachte niet heeft gehandeld in strijd met de Aanwijzing intellectuele eigendomsfraude. Kantoor voor Klanten, de Verdachte, heeft inbreuk gemaakt op het auteursrecht en heeft oplichting gepleegd door een brief met acceptgirokaart te sturen aan bedrijven die gelijkenis vertoonde met die van de Kamer van Koophandel. Er kan niet worden gesproken van valse of vervalste woord- of beeldmerken. Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude van het College van procureurs-generaal (hierna te noemen: de Aanwijzing). De Aanwijzing moet worden beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie in beginsel aan het in de Aanwijzing verwoorde beleid mag worden gehouden en dat door de rechter kan worden getoetst of de in de specifieke zaak gevolgde rechtsgang — mede bezien in het licht van dat beleid — aan de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht voldoet. Bij de thans voorliggende vraag of bij de vervolgingsbeslissing één of meer van die beginselen zijn geschonden, dient de rechtbank rekening te houden met de uit het opportuniteitsbeginsel voortvloeiende beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie, in die zin dat het zich daarbij dient te beperken tot marginale toetsing. Dat betekent dat de rechtbank (slechts) kan beoordelen of het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen.
De rechtbank is, gelet op de beoogde omvang en het tijdstip van de verzending van de brieven door het Kantoor van Klanten alsmede de aantoonbare gelijkenis tussen de brieven en sites van de Kamer van Koophandel enerzijds en het Kantoor voor Klanten anderzijds, van oordeel dat — op het moment dat door de officier van justitie werd besloten tot het entameren van strafrechtelijke vervolging tegen deze verdachte — er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dat deze verdachte zich bezig hield met het op grote schaal inbreuk maken op auteursrechten van de Kamer van Koophandel waarbij het algemeen belang in geding is. Het Openbaar Ministerie heeft — gelet op de in de Aanwijzing vermelde criteria voor strafrechtelijke handhaving — in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen en heeft met zijn beslissing om in de zaak tegen de verdachte over te gaan tot strafrechtelijke handhaving de beginselen van behoorlijke procesorde niet geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank dient het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het verwijt onder 2.