Toezegging is geen besluit
Rechtbank Groningen, 17 oktober 2006, LJN: AZ2541. Eiser tegen de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord/kantoor Groningen.
Uitspraak met betrekking tot de vraag of een beslissing op grond van artikel 8 van de Anti-Piraterij Verordening (EG 1383/2003) (APV) van de douane ten gunste van een rechthebbende om op te treden wanneer er een vermoeden is dat bepaalde goederen inbreuk maken op de intellectuele eigendomsrechten van de rechthebbende, is aan te merken als een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht.
De douane heeft een dergelijke beslissing op grond van artikel 8 APV afgegeven ten gunste van een octrooihouder om MP3-apparatuur aan te houden waarvan de douane het vermoeden heeft dat deze inbreuk maken op de intellectuele eigendomsrechten van de octrooihouder.
Eiseres in de onderhavige uitspraak meent belanghebbende te zijn op grond van artikel 1:2 Awb en heeft tegen de beslissing op grond van artikel 8 APV bezwaar gemaakt en vervolgens, tegen de niet-ontvankelijkheid verklaring door de douane in het bezwaar, beroep ingesteld.
De rechtbank stelt dat alvorens in moet worden gegaan op de vraag of eiseres belanghebbende is, moet worden beoordeeld of de beslissing kan worden beschouwd als een besluit. Brengt een dergelijke beslissing publiekrechtelijke rechtsgevolgen met zich mee?
Het kan wel zo zijn dat de douane ter uitvoering van een artikel 8-beslissing verschillende interne handelingen zal verrichten - zoals het opstellen van een risicoprofiel, het verwerken van de octrooigegevens in de eigen registratiesystemen en het aan de grens controleren van MP3-apparatuur - maar dit betreffen feitelijke handelingen die niet van invloed zijn op enige rechtspositie.
De rechtbank oordeelt dat de beslissing dat de douane aan de octrooihouder toezegt dat zij zal optreden indien er een vermoeden is dat bepaalde goederen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten van de octrooihouder, op zichzelf geen rechtsgevolgen met zich meebrengt en dus niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb en dat het bezwaar op grond hiervan niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
Pas wanneer bij de douane een vermoeden van inbreuk ontstaat en zij op grond daarvan de vrijgave van de betreffende goederen schorst dan wel die goederen vasthoudt, is er sprake van rechtsgevolgen, zo oordeelt de Rechtbank. Het opschorten van de vrijgave of het vasthouden van goederen heeft overigens in het geval van eiseres wel voorgedaan maar dat is niet de beslissing die aan de rechtbank ter beoordeling is voorgelegd.
Ook komt nog de vraag aan de orde of de beslissing van de douane is aan te merken als een besluit van algemene strekking. De vraag kan volgens de rechtbank in het midden blijven aangezien eiseres niet een zodanig bijzonder individueel belang heeft dat daarmee de weg van bezwaar en beroep open staat.
Aangezien het bezwaar op onjuiste grond niet-ontvankelijk is verklaard (namelijk eiseres is niet aan te merken als belanghebbende), is het beroep gegrond en wordt de beslissing op bezwaar vernietigd. In een hernieuwde beslissing op bezwaar zal echter eveneens tot niet-ontvankelijkheid moeten worden geconcludeerd. De rechtbank bepaalt derhalve dat, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar geheel in stand blijven.
Lees de beslissing hier.