Uitleg van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom (2)
Benelux Gerechtshof 14 juni 2013, rolnr. A 12/2 (Belgacom tegen Alphacom)
Dwangsom. Bevoegdheid. Bij vonnis van 3 mei 2012 heeft de rechtbank van koophandel te Brussel de volgende prejudiciële vraag betreffende de uitleg van de Eenvormige Benelux wet betreffende de dwangsom gesteld.
De prejudiciële vraag - 'Indien de eerste rechter een partij heeft veroordeeld tot het overleggen van stukken op verbeurte van een dagelijkse dwangsom en de veroordeelde partij hoger beroep heeft ingesteld tegen die veroordeling een vermindering van de dwangsommen voor de appelrechter vordert, en deze laatste nog geen uitspraak heeft gedaan, is dan de rechter ´die een dwangsom heeft opgelegd´ nog de eerste rechter of gaat het om de appelrechter voor wie de beslissing waarbij de dwangsommen zijn opgelegd, wordt betwist en voor wie een vordering tot vermindering van de dwangsommen subsidiair is ingesteld, zolang de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, met dien verstande dat de vordering tot opheffing of vermindering voor de eerste rechter niet voorlopig wordt ingesteld in afwachting van de beslissing van de appelrechter en dat de appelrechter slechts kennis kan nemen van het aan hem voorgelegde vonnis en niet van het eventuele vonnis van opheffing of vermindering van dwangsommen?'
Het Benelux-Gerechtshof verklaart voor recht:
Artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom moet aldus worden uitgelegd dat indien de eerste rechter een hoofdveroordeling heeft uitgesproken op verbeurte van dwangsom en de veroordeelde partij hoger beroep heeft ingesteld tegen die veroordeling en voor de appelrechter een herziening van de dwangsom, met name een vermindering ervan, vordert, en de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, alleen de eerste rechter de rechter is - die een dwangsom heeft opgelegd - in de zin van die bepaling.