Vastgoedjournalist bericht over verboden uitlating van makelaar
Hof 's-Hertogenbosch 17 februari 2015, IEF 14671; ECLI:NL:GHSHE:2015:557 (Makelaarsverdenking)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Executievonnis. Partijen hebben van 1994 tot 2008 een samenwerkingsverband gehad op het gebied van makelaarsactiviteiten. De wens tot ontvlechting van de samenwerking is uitgesproken en begin 2009 is geïntimeerde een nieuwe onderneming op het gebied van makelaarsactiviteiten begonnen. Appellant heeft door de uitlating “Ik verdenk hem van fraude, oplichting en paulianeus handelen, dat is het benadelen van mij”, aan vastgoedjournalist het aan hem opgelegde verbod heeft overtreden. Dat het gesprek met de journalist een vertrouwelijk karakter had en heimelijk is opgenomen, doet er niet toe. Het Hof bekrachtigt het vonnis.
3.13.
[appellant] stelt dat zijn opmerking: “Ik verdenk hem van fraude, oplichting en paulianeus
handelen, dat is het benadelen van mij” in de context moet worden gelezen, waarin deze is gemaakt. Hij verschaft in de gewraakte passage een opsomming van een aantal lopende procedures en legt uit waar die procedures over gaan, in het bijzonder dat een procedure over de strikt vertrouwelijk verzonden e-mail aan het bestuur van de NVM als inhoud heeft, dat hij [geïntimeerde] verdenkt van fraude, oplichting en paulianeus handelen. Dat was informatie die al in de betreffende procedure heeft gespeeld en waaraan hij heeft gerefereerd, aldus [appellant].
3.14.
Het hof overweegt als volgt. Het staat [appellant] weliswaar vrij om in niet tendentieuze bewoordingen aan een derde, zoals [vastgoedjournalist], verslag te doen van lopende (en eventuele nog te entameren) procedures tegen [geïntimeerde] in verband met bij [appellant] gerezen verdenkingen van bepaalde door [geïntimeerde] gepleegde feiten.
Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [appellant] zich door de uitlating “Ik verdenk hem ([geïntimeerde], hof) van fraude, oplichting en paulianeus handelen, dat is het benadelen van mij”, mede bezien in samenhang met de andere door [appellant] op 8 januari 2013 aan [vastgoedjournalist] gedane insinuerende uitlatingen, zoals hiervoor in 3.11. (in het eerste en tweede citaat) zijn weergeven, het aan hem bij vonnis van 6 december 2012 opgelegde verbod overtreden. In het eerste citaat geeft [appellant] immers aan dat [geïntimeerde] gelden aan de boedel is verschuldigd omdat [geïntimeerde] paulianeus heeft gehandeld. Dat de curator, zo blijkt uit dit citaat, eveneens onderzoek doet of heeft gedaan naar paulianeus handelen van [geïntimeerde], doet hieraan niet af. In het tweede citaat valt voorts te lezen dat [appellant] [geïntimeerde] beschuldigt van belastingfraude en dat [appellant] de integriteit van de voorzitter van de NVM in twijfel trekt omdat [geïntimeerde] als voorzitter van de NVM de fiscus “zo besodemietert”. Deze uitlatingen van [appellant], in onderling verband en samenhang bezien, zijn naar het voorlopig oordeel van het hof aldus uitlatingen aan een derde met de strekking en inhoud dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en paulianeus handelen. Deze uitlatingen zijn naar het voorlopig oordeel meer dan een “kale” opsomming van door [appellant] jegens [geïntimeerde] te entameren procedures. Deze uitlatingen worden , worden bovendien niet gedragen door meer dan een particulier belang van [appellant] en zijn voorts door [appellant] niet feitelijk onderbouwd.
Dat, zoals [appellant] stelt, [vastgoedjournalist] het initiatief heeft genomen voor het aangaan van het gesprek van 8 januari 2013, [vastgoedjournalist] op de hoogte was het aan [appellant] bij vonnis van 6 december 2012 opgelegde verbod, de gesprekken tussen [appellant] en [vastgoedjournalist] een vertrouwelijk karakter hadden en heimelijk door [vastgoedjournalist] zijn opgenomen, doen aan het voorgaande niet af.
3.15.
De slotsom luidt dat de grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.