26 jan 2024
Verbod op openbaarmaking vonnis
Vzr. Rb. Amsterdam 26 januari 2024, IEF 21861; ECLI:NL:RBAMS:2024:401 (Eiser en de Orde van advocaten tegen gedaagde) In deze zaak is het van belang dat het volledige vonnis niet openbaar wordt gemaakt. De reden hiervoor kan daarom ook slechts beperkt worden uitgelegd. Eiser heeft verzocht om verstrekking van het vonnis geheel achterwege te laten of het vonnis te anonimiseren. Gedaagde heeft verzocht het mededelingsverbod op te heffen. Er is voldoende spoedeisend belang bij de vordering. De verbodsvordering heeft betrekking op toekomstige publicaties. Dit maakt het verbod op censuur uit de Grondwet relevant. Hoewel voorafgaande beperkingen van publicatie risico’s met zich meebrengen voor de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, kan een verbod vooraf worden uitgesproken als de onrechtmatigheid voldoende is gebleken om onherstelbare schade te voorkomen. Deze rechten kunnen echter beperkt worden. De wederzijdse belangen moeten tegen elkaar afgewogen worden en de beperking moet proportioneel zijn. Het belang van eiser en de orde houdt de bescherming van rechten van anderen en voorkoming van verspreiding van vertrouwelijke mededelingen in. Dit belang weegt volgens de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van persvrijheid. Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter tot een verbod op openbaarmaking. De gedaagde wordt daarbij veroordeeld in de proceskosten.
6.4 De conclusie is dat in dit geval de door eiser en de Orde aangevoerde belangen (de bescherming van de rechten van anderen en het voorkomen van de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen) zwaarder wegen dan het belang van de persvrijheid. Publicatie zal op voorhand worden verboden op de wijze als vermeld in de beslissing, met verwijzing van gedaagde in de kosten van zowel eiser als de Orde. De gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd.