12 apr 2016
Uitspraak mede ingezonden door Jurian van Groenendaal, Van Kaam.
Verbod op verspreiding en promotie boek 'De Doofpotgeneraal' teruggedraaid
Hof Den Haag 12 april 2016, IEF 15856; ECLI:NL:GHDHA:2016:870 (De Doofpotgeneraal)
Persbericht. Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. De voorzieningenrechter gaf een verbod op verdere verspreiding, herdruk en promotie van het boek "De Doofpotgeneraal" [IEF 15566]. Het Hof vernietigt het vonnis en wijst het verbod (met dwangsom) alsnog af. Bekrachtiging van het verbod zou een ernstige beperking van de vrijheid van meningsuiting zijn. Het belang van het verbod is beperkt, omdat de eerste druk al volledig is verspreid en namen al zijn verwijderd uit de uitingen en deze worden niet in de nieuwe druk gebruikt. De misstanden richten zich tegen de Nederlandse Staat en een oud-generaal, niet tegen geïntimeerde. Dat geïntimeerde een veiligheidsrisico loopt omdat een (ex)militair met een Srebrenica-verleden en post-traumatische stoornis zich zou kunnen ergeren aan de in het boek gestelde loslippigheid van hem over het fotorolletje, kan evenmin leiden tot een andere uitkomst. Verbod wordt afgewezen.
belangenafweging
4.4. Een afweging van de vrijheid van meningsuiting van [appellant] tegen het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] brengt om de volgende redenen mee dat het gevorderde verbod moet worden afgewezen.4.5. Enerzijds zou (een bekrachtiging van de) toewijzing van het gevorderde verbod een ernstige beperking van de vrijheid van meningsuiting tot gevolg hebben. Tenminste een deel van het boek gaat namelijk over zaken die onderwerp kunnen zijn van een debat van maatschappelijk belang. Zo stelt [appellant] in zijn boek onder meer:
i) dat het Ministerie van Defensie personen die solliciteren bij het korps mariniers stelselmatig afwijst op grond van homoseksualiteit;
ii) dat het rolletje met foto’s die een militair van Dutchbat heeft gemaakt in Srebrenica, niet per ongeluk is vernietigd, maar bewust is achtergehouden door de MID en nog in de archieven van de MID ligt;
iii) dat [geïntimeerde] is geobserveerd omdat zij zich binnen de MID kritisch uitte over het achterhouden van het fotorolletje en vervolgens is ontslagen.
Een beperking van de vrijheid van [appellant] om deze zaken naar voren te brengen en zijn mening daarover te uiten zou de fundamentele uitingsvrijheid in de kern aantasten.4.6.
Anderzijds is het belang van [geïntimeerde] bij toewijzing van het verbod beperkt. Ten eerste heeft [appellant] onweersproken aangevoerd dat van de eerste druk van het boek geen verdere verspreiding kan plaatsvinden omdat het al volledig is verspreid en dat alle vermeldingen van de naam van [geïntimeerde] in uitingen over het boek op de website van [appellant] al zijn verwijderd. In zoverre kan het gevorderde verbod dus geen effect hebben. Ten tweede heeft [appellant] toegezegd de naam van [geïntimeerde] niet meer te zullen gebruiken in eventuele nieuwe drukken van het boek, waaronder begrepen vertalingen, en evenmin in uitingen over het boek (productie 8 van [appellant] , en nogmaals toegezegd ten overstaan van het hof tijdens het pleidooi). Gesteld noch gebleken is dat er een reëel risico bestaat dat [appellant] zich niet aan die toezegging zal houden. [geïntimeerde] heeft alleen aangevoerd dat de toezegging onvoldoende is omdat lezers van een herdruk haar naam kunnen achterhalen via de verspreide exemplaren van de eerste druk en via publicaties over het boek. Die mogelijkheid bestaat inderdaad, maar voorshands is niet aannemelijk dat een aanzienlijk aantal lezers van de herdruk of van eventuele nieuwe uitingen van [appellant] over het boek van die mogelijkheid gebruik zal maken. [geïntimeerde] heeft ook niet duidelijk gemaakt waarom lezers van herdrukken op zoek zouden gaan naar mogelijkheden om haar te koppelen aan een van de personages in het boek.4.7. Daar komt bij dat de kritiek die in het boek wordt geuit over de hiervoor genoemde maatschappelijke misstanden zich niet richt tegen [geïntimeerde] , maar tegen de Nederlandse Staat en een oud-generaal. [geïntimeerde] stelt ook niet dat het boek suggereert dat haar in dit opzicht een verwijt kan worden gemaakt. De kern van haar bezwaren tegen het boek is dat zij erin wordt gepresenteerd als een – in haar eigen woorden – ‘babbelzieke’ spion of ‘praatgraag persoon die uit de school klapt over haar werk bij de MID’. Dat is een beschrijving die negatief is, maar het betreft geen beschrijving die dusdanig beschadigend is dat die zelfs in geanonimiseerde vorm moet worden verboden.
4.8. Verder weegt mee dat [appellant] , gegeven het zwaarwegende belang van de uitingsvrijheid, een ruime mate van vrijheid moet worden gegund in de keuze van de vorm om de door hem gesignaleerde maatschappelijke misstanden aan de kaak te stellen. Het stond [appellant] daarom vrij te kiezen voor – wat hij zelf aanduidt als – een ‘autobiografische vorm’, dat wil zeggen een vorm waarin het betoog over die misstanden wordt onderbouwd met eigen ervaringen. Die vorm brengt mee dat ook (de perceptie van de auteur van) gedrag en uitingen van personen die geen publiek figuur zijn, maar wel een rol spelen in het verhaal, zoals [geïntimeerde] , gedetailleerd worden beschreven. Daarom treft het beroep op de vrijheid van meningsuiting niet alleen doel ten aanzien van de delen van het boek die gaan over de rol van de Nederlandse staat en een oud-generaal, maar ook ten aanzien van de delen die gedrag en uitingen van niet-publieke figuren beschrijven, zeker indien die personen met fictieve namen worden aangeduid, zoals [appellant] heeft toegezegd te zullen doen ten aanzien van [geïntimeerde] .
4.11. Het feit dat [appellant] [geïntimeerde] niet om een reactie heeft gevraagd alvorens het boek te publiceren, kan ook niet leiden tot een ander oordeel. Niet in geschil is dat het recht op wederhoor geen absoluut recht is en dat de verspreiding van een boek dus niet onrechtmatig is enkel omdat niet alle personen die in het boek figureren om een weerwoord is gevraagd. Het ontbreken van wederhoor is wel een omstandigheid die meeweegt, maar die omstandigheid doet in dit geval de weegschaal niet uitslaan naar de kant van [geïntimeerde] , mede omdat de kritiek die [appellant] in het boek uit op maatschappelijke misstanden niet is gericht tegen [geïntimeerde] , maar tegen de Staat en een oud-generaal.
4.12. Het betoog van [geïntimeerde] dat zij een veiligheidsrisico loopt omdat een (ex)militair met een Srebrenica-verleden en post-traumatische stoornis zich zou kunnen ergeren aan de in het boek gestelde loslippigheid van [geïntimeerde] over het fotorolletje, kan evenmin leiden tot een andere uitkomst. Voor zover (ex)militairen met een Screbrenica-verleden zich zouden ergeren aan die gestelde loslippigheid, is voorshands niet aannemelijk dat daaruit een reëel veiligheidsrisico voor [geïntimeerde] voortvloeit, mede gelet op het feit dat gesteld noch gebleken is dat zich veiligheidsincidenten hebben voorgedaan naar aanleiding van de publicatie van de eerste druk van het boek of de publiciteit daarover. [geïntimeerde] heeft ook geen concrete aanwijzingen voor een dreiging aangevoerd of het gestelde veiligheidsrisico anderszins onderbouwd, terwijl [appellant] het risico uitdrukkelijk heeft bestreden onder verwijzing naar een bericht daarover van de voorzitter van de Vereniging Dutchbat 3 (productie 1 van [appellant] ).