Gepubliceerd op dinsdag 14 juli 2020
IEF 19321
Hof Amsterdam ||
14 jul 2020
Hof Amsterdam 14 jul 2020, IEF 19321; ECLI:NL:GHAMS:2020:1957 (Efteling), https://delex.nl/artikelen/verdeling-gelden-muziekgebruik-ex-artikel-9-repartitiereglement

Verdeling gelden muziekgebruik ex artikel 9 Repartitiereglement

Hof Amsterdam 14 juli 2020, IEF 19321; ECLI:NL:GHAMS:2020:1957 (Efteling) Collectief beheer door Buma van auteursrechten ten aanzien van muziekgebruik in de Efteling. Appellant is niet tevreden over het door Buma uitgevoerde beheer van zijn rechten met betrekking tot het gebruik van de muziek die hij in opdracht van de themaparken de Efteling en Toverland in Nederland en het Europark in Duitsland heeft gecomponeerd, aangezien dit – anders dan hij had verwacht – niet heeft geleid tot structurele inkomsten aan zijn zijde. Dit komt volgens appellant doordat Buma in zijn geval zowel bij de incasso van de door muziekgebruikers te betalen licentievergoedingen als bij de repartitie van de ontvangen gelden onjuist te werk gaat. Het eerdere vonnis [IEF 17520] wordt vernietigd. Gelet op alle omstandigheden van het geval had Buma ontvangen gelden moeten verdelen op basis van het daadwerkelijk muziekgebruik ex artikel 9 Repartitiereglement. Buma is toerekenbaar tekort gekomen in de nakoming van de tussen partijen gesloten exploitatieovereenkomst. Buma wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade aan de zijde van appellant voor zover het betreft het gebruik van de door appellant gecomponeerde muziek in de themaparken de Efteling en Toverland, vanaf 2011 respectievelijk 2013

3.5.5.

In dit verband is vervolgens relevant de vraag of Buma zich ter zake op de vervaltermijn van artikel 16 RR kan beroepen. In grief 3 keert [appellant] zich (onder sub 4) tegen de beoordeling in rechtsoverweging 4.13 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank voorop heeft gesteld dat Buma een beroep toekomt op artikel 16 RR, krachtens welke bepaling het recht te reclameren over een bepaalde afrekening (welke in het algemeen plaatsvindt in december van het jaar volgend op het muziekgebruik) vervalt aan het einde van het tweede jaar volgend op die afrekening (dan wel het achterwege blijven daarvan). Buma heeft zich op die bepaling beroepen en zich op het standpunt gesteld dat een eventuele vordering met betrekking tot het muziekgebruik in de jaren tot en met 2010 is vervallen, hetgeen door de rechtbank is gehonoreerd. Het hof volgt de rechtbank hierin en verwerpt de hiertegen gerichte grief die inhoudt, samengevat, dat Buma het beroep op deze bepaling moet worden ontzegd op grond van de binnen de contractuele relatie in acht te nemen redelijkheid en billijkheid en/of van misbruik van omstandigheden. De omstandigheid dat Buma, zoals hiervoor is overwogen, is tekortgeschoten in de uitoefening van haar inspanningsverplichting ex artikel 5 lid 3 is niet voldoende om te kunnen spreken van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Van opzet of grove schuld is geen sprake zodat ook het door [appellant] gedaan beroep op het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW hem niet kan baten. De omstandigheid dat Buma een monopolie positie bekleedt, maakt dat niet anders.

Vast staat dat [appellant] niet eerder dan 21 juli 2015 een duidelijke schriftelijke klacht bij Buma heeft ingediend over de onjuistheid van de door hem ontvangen uitkeringen voor het muziekgebruik in de Efteling in de attractie ‘Het meisje met de zwavelstokjes’ en de looppaden en het ontbreken van een uitkering voor het muziekgebruik op de parkeerplaats. Het hierna volgende ziet in het licht van het voorgaande slechts op het muziekgebruik in de jaren 2011 en volgende in de Efteling (vanaf 2018 uitsluitend nog voor de attractie). Ter zake het muziekgebruik in Toverland geldt geen vervaltermijn daar dit eerst in 2012 is aangevangen.

3.5.7.

In zijn grieven 2 (onder 1) en 8 (onder 7) stelt [appellant] dat het aantal vierkante meter waarover Buma met de Efteling had moeten afrekenen meer is dan (kennelijk) in feite in rekening is gebracht en dat het aantal vierkante meter ook meer is dan hetgeen Buma tot uitgangspunt heeft genomen bij de inmiddels ex artikel 9 RR aan hem uitgekeerde aanvullende bedragen voor het muziekgebruik in 2016, blijkend uit het aantal vierkante meter op het overzicht van Buma van 2 oktober 2017. Dit overzicht is volgens [appellant] niet volledig, zodat ook voor het muziekgebruik in 2016 slechts ten aanzien van een gedeelte aan [appellant] een uitkering is verstrekt. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar het door de deurwaarder op 15 november 2017 opgemaakte proces-verbaal en diens aanvullende verklaring van 9 november 2018, waarin hij zegt dat dit slechts een steekproefsgewijze controle betrof, alsmede naar de in 2015 door [E] gemaakte filmopnamen en diens verklaring van 28 oktober 2018. [appellant] heeft met behulp van ‘Google maps’ berekend dat het de facto gaat om een oppervlakte van 5,35 Ha (maar daarbij is kennelijk wel uitgegaan van een andere berekening met betrekking tot de looppaden dan hiervoor als niet onjuist beoordeeld waar het het in rekening brengen van de tarieven betreft). Buma heeft daartegenover in haar memorie van antwoord gesteld dat een en ander niet bewijst dat er buiten het in het proces-verbaal van constatering opgenomen muziekgebruik (in 2015) daadwerkelijk meer muziek ten gehore werd gebracht en dat voor zover [appellant] nog steeds meent dat de door Buma veronderstelde omvang van het muziekgebruik onjuist is, hij een commentaar ter zake moet indienen. [appellant] heeft dit inmiddels gedaan, welk commentaar thans in behandeling is bij de betreffende afdeling van Buma. Het hof is niet in staat om op basis van de thans aangeleverde stukken te bepalen wat het daadwerkelijk aantal relevante vierkante meter is op basis waarvan de aanvullende (schade)vergoeding dient te worden berekend. Wel kan worden vastgesteld dat deze vergoeding zich – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, anders dan Buma meent – dient uit strekken over de jaren vanaf 2011 voor het muziekgebruik in de Efteling en wat betreft Toverland over het muziekgebruik vanaf 2013.