29 feb 2016
Verwijdering en verbod openbaarheid brengen wraakporno
Vzr. Rechtbank Gelderland 29 februari 2016, IEF 15758; ECLI:NL:RBGEL:2016:1188 (Dreigen met wraakporno)
Mediarecht. Man en vrouw hebben een relatie gehad. De man zou na het einde van de relatie (dreigen met) filmpjes en foto’s die in de privésituatie van partijen zijn (op)genomen en waarop seksuele handelingen van partijen zichtbaar zijn, openbaar hebben gemaakt door deze op Facebook en YouTube te plaatsen. Ook zou de man op naam van de vrouw nepaccounts op Facebook en Viber hebben aangemaakt. De vrouw stelt dat de man aldus onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en vordert verwijdering van de filmpjes/foto’s, alsmede een verbod tot het plaatsen van dergelijke filmpjes en foto’s en een verbod tot het op haar naam aanmaken van accounts op social media. Vorderingen toegewezen.
4.3. [eiseres] heeft de voorzieningenrechter ter zitting desgevraagd op haar mobiele telefoon de WhatsApp-gesprekken getoond die met [gedaagde] gevoerd zouden zijn. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat bij het betreffende WhatsApp-contact, met telefoonnummer [telefoonnummer] , de naam [gedaagde] vermeld stond en een afbeelding van [gedaagde] . Ook is geconstateerd dat het betreffende contact in de periode vóór juli 2015, zijnde de periode dat partijen nog een relatie met elkaar hadden, berichten stuurde over hoe zijn/haar dag was geweest en dat hij/zij later thuis zou komen. Gelet op deze laatste berichten, waarvoor [gedaagde] geen verklaring heeft gegeven, acht de voorzieningenrechter het voorshands voldoende aannemelijk dat [gedaagde] de persoon is achter het betreffende WhatsApp-contact. Het is immers zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onwaarschijnlijk dat iemand anders dan [gedaagde] in de periode dat partijen nog samen waren dergelijke berichten heeft gestuurd aan [eiseres] . Dit geldt des te meer nu de broer van [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat de door hem ontvangen berichten ook afkomstig waren van voornoemd telefoonnummer. De voorzieningenrechter gaat er derhalve van uit dat de WhatsApp-gesprekken gevoerd zijn met [gedaagde] . Aangezien de voorzieningenrechter in de betreffende WhatsApp-gesprekken ook een deel van de door gedaagde overgelegde WhatsApp-berichten heeft teruggelezen, wordt er van uitgegaan dat deze berichten inderdaad van [gedaagde] afkomstig zijn.
[gedaagde] heeft nog gesteld dat de op de avond van 9 december en de ochtend van 10 december 2015 verzonden berichten niet door hem verstuurd kunnen zijn, aangezien hij op dat moment door de politie verhoord werd en niet de beschikking had over een telefoon, maar dit verweer wordt gepasseerd. [eiseres] betwist de betreffende stelling en uit niets blijkt dat [gedaagde] in de genoemde periode inderdaad verhoord werd en op dat moment niet de beschikking had over zijn telefoon.4.4. Aangezien [gedaagde] in de WhatsApp-gesprekken dreigt met het online zetten van intieme films, is de stelling dat hij nooit de beschikking heeft gehad over de door [eiseres] genoemde filmpjes onhoudbaar.
4.5. De stelling dat niet duidelijk is wat precies de inhoud is van de filmpjes en foto’s die op internet zijn gezet, wordt ook gepasseerd. De door [eiseres] overgelegde schermprints van de Facebookpagina’s spreken voor zich en ook de door [gedaagde] in de WhatsApp-gesprekken genoemde titels van de filmpjes in combinatie met de overige inhoud van deze gesprekken maken voorshands voldoende aannemelijk dat er sprake is van seksueel getinte filmpjes en dat [eiseres] in deze filmpjes voorkomt.
4.6. Nu vast staat dat [gedaagde] gedreigd heeft met het online zetten van intieme filmpjes en deze filmpjes vervolgens ook daadwerkelijk online zijn gezet, acht de voorzieningenrechter het voorshands ook voldoende aannemelijk dat hij degene is geweest die deze filmpjes op internet heeft gezet. Dit geldt des te meer nu [gedaagde] in zijn WhatsApp-berichten reeds een internetlink naar de verschillende filmpjes heeft vermeld.
De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] de filmpjes en foto’s zelf op internet heeft gezet acht de voorzieningenrechter, gelet op de inhoud daarvan en gelet op het feit dat er ook een foto op de Facebookpagina van de werkgever van [eiseres] is gezet, volstrekt onaannemelijk.
Voor wat betreft de foto op de Facebookpagina van de werkgever van [eiseres] , welke foto geplaatst is vanaf het Facebookaccount dat op naam van de dochter van [gedaagde] staat, geldt dat het goed mogelijk is dat [gedaagde] ook achter dit account zit. [gedaagde] heeft in ieder geval niets gesteld over hoe zijn dochter de beschikking heeft kunnen krijgen over de betreffende foto.4.7. Door het zonder toestemming van [eiseres] plaatsen van de betreffende filmpjes en foto’s op internet heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres] .
[eiseres] is aldus immers in haar goede naam en eer aangetast en er is een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. [gedaagde] zal dan ook veroordeeld worden tot verwijdering van de door hem geplaatste foto’s en filmpjes. Weliswaar is niet gebleken dat er thans nog foto’s en filmpjes van [eiseres] op internet staan, maar [eiseres] voert terecht aan dat zij, naast het door haar genoemde beeldmateriaal, niet weet welk beeldmateriaal van haar er nog meer op internet is geplaatst. Gelet op de stelling van [gedaagde] dat eenmaal op internet gepubliceerde informatie zich als een olievlek verspreidt, hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter een reëel risico is, zal het eerste deel van de vordering van [eiseres] worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld staat.4.8. Het gevorderde verbod tot het in de openbaarheid brengen van beeldmateriaal waarop [eiseres] zichtbaar is, is gezien het voorgaande eveneens toewijsbaar.