Verzaking van de substantiëringsplicht
Paul Sluijter, (TISCO, Universiteit van Tilburg): Kort commentaar bij Rechtbank Utrecht, 28 juli 2010, LJN: BN2268, Ryanair Limited tegen PR Aviation B.V., IEF 9013.
Bij een materieelrechtelijk complex geschil willen de proceskosten nog wel eens onderbelicht blijven, ook al zijn die in IE-zaken dankzij art. 1019h Rv relatief hoog. In dit geval laat ik echter het databankenrecht, de geschriftenbescherming en het mededingingsrecht in deze zaak rusten, omdat hier iets vreemds aan de hand is met de kostenveroordeling.
Ryanair heeft de substantiëringsplicht verzaakt, nu PR Aviation een paar maanden vóór de dagvaarding een brief heeft gestuurd met haar verweren, waaraan Ryanair vervolgens geen aandacht heeft besteed. De eiser is op grond van art. 111 lid 3 Rv verplicht om in de dagvaarding de door de gedaagde aangevoerde verweren te vermelden. Schending van dit voorschrift leidt echter niet tot nietigheid (art. 120 lid 4 Rv) en rechters zijn vrij terughoudend om hier überhaupt sancties aan te verbinden. Dat blijkt uit empirisch onderzoek (1). Toch komen in de jurisprudentie wel eens gevallen voorbij waarin een proceskostensanctie wordt verbonden aan niet-naleving van de substantiëringsplicht. De winnende eiser krijgt dan meestal één punt van het liquidatietarief minder. Of zelfs twee, zoals in Rb. Alkmaar 21 juli 2010, LJN BN3048.
Het liquidatietarief stelt qua hoogte echter weinig voor, dus eisers zullen van dergelijke sancties niet snel onder de indruk zijn. Daarom is het interessant dat het hier een IE-zaak betreft met een kostenveroordeling conform art. 1019h Rv. Dat artikel kent weliswaar geen expliciet genoemde aftrek van nodeloos gemaakte kosten, maar in de ‘redelijkheid’, ‘evenredigheid’ en ‘billijkheid’ kan de rechter alle vrijheid vinden om verzaking van de substantiëringsplicht mee te wegen in de proceskosten.
De rechtbank zegt dat ook te doen:
“4.8 (..) Doordat Ryanair de verweren van PR Aviation en de weerlegging door Ryanair daarvan niet in de dagvaarding heeft vermeld, is PR Aviation pas later van de gronden van de weerlegging op de hoogte gekomen en heeft zij zelf op allerlei mogelijke standpunten van Ryanair vooruit moeten lopen. De rechtbank acht aannemelijk dat dit tot meer tijdsbesteding van de raadsman van PR Aviation heeft geleid dan in het geval dat Ryanair wel aan de substantiëringsplicht had voldaan. In de licht hiervan komt het de rechtbank geraden voor om aan de schending van de substantiëringsplicht in het onderhavige geval een sanctie te verbinden op het gebied van de proceskosten.”
In de kostenoverweging (r.o. 4.67) en in het dictum is daar echter niets van terug te zien. Ryanair krijgt haar kosten overeenkomstig de Indicatietarieven in IE-zaken vergoed. € 25.000,- is zelfs het hoogste tarief, namelijk dat van een niet-eenvoudige zaak met repliek/dupliek/pleidooi. Dat de rechtbank geen rekening houdt met het feit dat Ryanair enkele vorderingen niet toegewezen heeft gekregen en haar beroep op de Databankenwet zag falen is nog begrijpelijk. Dat zij echter met geen enkel woord meer over de sanctie rept, lijkt me een vergissing. Het is nu dus wachten op de volgende IE-zaak waarin de substantiëringsplicht niet wordt nageleefd, om te zien hoe rechters proceskostensancties binnen het regime van art. 1019h Rv vormgeven.
Paul Sluijter
(1) M. Jacobs, ‘Van substantiëringsplicht naar substantiëringscultuur? Een empirisch onderzoek naar de attitude van de advocatuur ten opzichte van de substantiëringsplicht’, Tijdschrift voor de Procespraktijk 2010-2, p. 32-42.