Gepubliceerd op woensdag 14 februari 2024
IEF 21885
Rechtbanken ||
8 feb 2024
Rechtbanken 8 feb 2024, IEF 21885; ECLI:NL:RBDHA:2024:1338 (Christelijke Gemeente van Jehova’s Getuigen in Nederland tegen De Staat Der Nederlanden), https://delex.nl/artikelen/verzoek-jehova-s-afgewezen-vanwege-ontbreken-rechtmatig-belang

Verzoek Jehova's afgewezen vanwege ontbreken rechtmatig belang

Rb. Den Haag 8 februari 2024, IEF 21885; ECLI:NL:RBDHA:2024:1338 (Christelijke Gemeente van Jehova’s Getuigen in Nederland tegen De Staat Der Nederlanden) In deze zaak leidde een onderzoek naar seksueel misbruik binnen de Christelijke Gemeente van Jehova’s Getuigen in Nederland (hierna: CGJG) tot het UU-rapport. CGJG probeerden publicatie ervan te stoppen via een kort geding, maar faalden.

Na publicatie veroorzaakte het rapport negatieve media-aandacht jegens hen. Een bodemprocedure volgde, waarin CGJG De Staat Der Nederlanden (hierna: de Staat) aanklaagden voor onrechtmatig handelen vanwege hun reactie op het rapport. De rechtbank wees de vordering af. In deze zaak verzoekt CGJG onder andere de Staat op straffe van een dwangsom te veroordelen tot afgifte van niet-geanonimiseerde afschriften van de in de als producties bij het verzoekschrift overgelegde inventarisatielijsten genoemde bescheiden. CGJG heeft via artikel 843a Rv gevraagd om inzage in en afschrift van bescheiden met betrekking tot lopende Wob-procedures. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen wegens gebrek aan concreet rechtmatig belang. CGJG heeft onvoldoende onderbouwd waarom ze specifieke informatie nodig heeft. Ook het verzoek voor toekomstige bescheiden wordt afgewezen vanwege gebrek aan specificiteit. Het beroep op artikel 10 van het EVRM wordt eveneens afgewezen vanwege het gebrek aan rechtmatig belang bij de verzochte bescheiden. Op grond van het voorgaande volgt dat het verzoek van CGJG niet toewijsbaar is. het verzoek wordt afgewezen en CGJG wordt veroordeeld in de proceskosten.

4.2. CGJG verzoekt in de eerste plaats te bepalen dat zij op grond van artikel 843a Rv volledig kennis kan nemen van de bescheiden die in het kader van de lopende Wob-procedures reeds deels gecensureerd aan haar zijn verstrekt en, zo begrijpt de rechtbank, ook van alle gevraagde maar niet verstrekte stukken. De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek van CGJG niet toewijsbaar is wegens het ontbreken van een voldoende concreet rechtmatig belang. Dit geldt eveneens voor het subsidiaire verzoek dat zich beperkt tot bescheiden betreffende de periode van januari 2018 tot en met januari 2020. CGJG stelt – naar de rechtbank begrijpt – in de kern dat aan de hand van de ongecensureerde versies van de reeds verstrekte bescheiden en de (niet gespecificeerde) geheel niet verstrekte bescheiden waarom gevraagd is door haar kan worden onderbouwd dat sprake is geweest van vooringenomenheid en/of oneigenlijke beïnvloeding door de Staat bij de totstandkoming van het UU-rapport. Met die stelling heeft CGJG het verzoek slechts summierlijk onderbouwd. Het gaat immers (ook wanneer het verzoek zich beperkt tot de periode van januari 2018 tot en januari 2020) om honderden bescheiden die enkel zijn aangeduid aan de hand van de door CGJG als producties overgelegde inventarisatielijsten. Uit deze inventarisatielijsten blijkt dat het verzoek onder meer ziet op (weggelakte delen van) intakeformulieren, notities, offertes, contracten, facturen, brieven, verslagen, commentaren, vragenlijsten, literatuur, vragen, budget, geheimhoudingsverklaringen, concepten, e-mailwisselingen tussen diverse deelnemers, grafieken, memo’s, schetsen en nota’s. Nu CGJG reeds beschikt over een veelheid aan (groten)deels leesbare bescheiden, lag het op haar weg om per document of categorie van documenten aan te geven welke informatie zij daarin mist én in hoeverre die informatie kan dienen ter onderbouwing van haar standpunt. Dit heeft CGJG echter nagelaten. De enkele algemene stelling dat zij met de (weggelakte) informatie inzicht wenst te verkrijgen in de ‘evolutie van de onderzoeksvraag en het onderzoeksrapport’ is daartoe volstrekt onvoldoende. Zonder deze ontbrekende onderbouwing, valt in deze procedure in ieder geval niet te beoordelen of ten aanzien van de verzochte bescheiden een voldoende concreet rechtmatig belang bestaat bij ongecensureerde verstrekking daarvan, zulks nog daargelaten de vraag of aan de overige vereisten van artikel 843a Rv wordt voldaan.