Voor proceskostenbeslissing is schadestaatprocedure is zelfstandige procedure
Rechtbank Den Haag 15 april 2015, IEF 14868 (Fikszo tegen Stokke)
Uitspraak ingezonden door Olav van Haperen, Kneppelhout & Korthals, Robbert Sjoerdsma en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek. Artikel 1019h Rv van toepassing. Schadestaatprocedure na IEF 3423. De Fikszo Bambino kinderstoel maakte geen inbreuk op de auteursrechten van Stokke. Fikszo heeft schade geleden doordat Stokke onrechtmatig heeft gehandeld door haar te verhinderen haar Bambino kinderstoel op de markt te brengen. De grondslag is echter komen te ontvallen na afwijzing door het Hof [IEF 9132]. De schadestaatprocedure moet voor de proceskostenbeslissing op grond van artikel 237 Rv en artikel 1019h Rv (=lex specialis van artikel 237 Rv) worden aangemerkt als een zelfstandige procedure Artikel 1019h Rv heeft, bij gebreke van een overgangsregeling, directe werking.
Gezien het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk wetboek (BW) en 241 Rv, heeft Fikszo geen andere grondslag voor ogen gehad dan artikel 237 jo artikel 1019h Rv.
4.1. In zijn arrest van 12april2013 heeft de Hoge Raad [IEF 12553] het incidenteel cassatieberoep van Fikszo tegen het tussenarrest van 30juni 2009 en het eindarrest van 5 oktober 2010 verworpen. Daarmee is het eindarrest van 5 oktober 2010 in kracht van gewijsde gegaan. In het eindarrest van 5 oktober 2010 is het vonnis van 7 februari 2007 vernietigd en is de schadevergoedingsvordering van fikszo afgewezen. Daarmee is de grondslag aan de vordering van Fikszo in deze schadestaatprocedure ontvallen, hetgeen overigens ook niet door Fikszo is bestreden. De vordering van fikszo zal derhalve worden afgewezen.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat de schadestaatprocedure voor de proceskostenbeslissing op grond van artikel 237 Rv moet worden aangemerkt als een zelfstandige procedure. De belangrijkste reden daarvoor is dat er in een aansprakeljkheidsprocedure waarin wordt verwezen naar een schadestaatprocedure al een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. Het vonnis waarin dat is gedaan, vormt een eindvonnis in de zin van artikel 237 lid 2 Rv. In de schadestaatprocedure wordt een aparte proceskostenbeslissing genomen. Daarbij kan ook een andere partij in de kosten worden veroordeeld dan de partij die in de aansprakelijkheidsprocedure waarop wordt voortgebouwd, in de kosten is veroordeeld. Dit duidt er op dat de proceskostenveroordeling ex artikel 237 Rv behoort tot de bepalingen ten aanzien waarvan de schadestaatprocedure als een zelfstandige procedure moet worden beschouwd. In de — schaarse — literatuur over de schadestaatprocedure wordt dezelfde mening verdedigd.4.7. Het verweer van Fikszo dat toepassing van artikel 1019h Rv in strijd is met de rechtszekerheid slaagt niet. Fikszo heeft zelfde schadestaat procedtire aangebracht. Op het moment van betekening van de schadestaat was artikel 1019h Rv al in werking getreden. Fikszo wijst er zelf op dat er geen overgangsrecht bestond. Daarmee moet het voor Fikszo duidelijk zijn geweest dat (bij gebreke van een overgangsregehng) artikel 1019h Rv directe werking had. Zij diende er dan ook rekening mee te houden dat er in de schadestaatprocedure een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv zou worden uitgesproken. Dat heeft zij overigens ook gedaan, want in de schadestaat heeft zij haar proceskosten in de schadestaat als schadepost (post 21) opgegeven. Alhoewel zij zich daarbij niet uitdrukkelijk beroept op artikel 1019h Rv, zal zij daarbij, gezien het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk wetboek (BW) en 241 Rv, geen andere grondslag voor ogen hebben gehad dan artikel 237 jo artikel 1019h Rv. Pas ter comparitie heeft zij de toepasseljkheid van artikel 1019h Rv in twijfel getrokken. Als Fikszo het risico van een volledige proceskostenveroordeling had willen vermijden, had zij er voor kunnen kiezen de schadestaatprocedure niet aan te brengen en af te zien van de mogelijkheid om een schadevergoeding te krijgen. Als zij van meet af aan het risico op een volledige proceskostenveroordeling had gekend, had zij voor dezelfde keuze gestaan. Zij is dan ook niet in een nadeliger positie gekomen doordat artikel 1019h Rv pas na aanvang van de inbreukprocedure van kracht is geworden en zij in 2004 nog geen rekening hoefde te houden met het risico van een veroordeling in de volledige proceskosten van Stokke. Van strijd met de rechtszekerheid is daarom geen sprake.
4.8. De slotsom van het voorgaande is dat artikel 1019h Rv van toepassing is op de proceskostenbeslissing in deze procedure.