13 feb 2024
Uitspraak ingezonden door Alexandra Iedema en Julia van Leeuwen, Versteeg Wigman Sprey advocaten.
Vordering tot inzage van beslagen bescheiden afgewezen wegens fishing expedition
Vzr. Rb. Noord-Holland 13 februari 2024, IEF 21892, IT 4479; C/15/346977 KG ZA 23-670 (IVB tegen gedaagde, en FTM en Strop) Gedaagde heeft in 2013 een incasso-opdracht gegeven aan IVB, maar vervolgens geweigerd de eindafrekening hiervan aan IVB te betalen. IVB is een procedure gestart om de factuur alsnog betaald te krijgen. Na vonnis in deze zaak is gedaagde tot betaling overgegaan. Hij diende echter ook een klacht in bij de Kamer van Gerechtsdeurwaarders, schreef de directie van IVB en plaatste op meerdere websites onder verschillende namen negatieve reviews over IVB. Strop, een verbonden aan FTM, publiceerde in 2019 een kritisch artikel over de werkwijze van IVB. In 2023 publiceerde FTM nogmaals een artikel over IVB. IVB heeft in een kort geding gevorderd FTM te veroordelen de geluidsfragmenten en telefoongesprekken die zijn opgenomen in kader van het onderzoek voor het artikel uit 2019, maar dit werd afgewezen. Bij beschikking is IVB verlof verleend tot het leggen van bewijsbeslag, met aanstelling van DigiJuris al gerechtelijk bewaarder. Groot & Evers, deurwaarderskantoor, heeft beslag gelegd op de bestanden.
IVB vordert in conventie gedaagde te veroordelen tot verlening van toestemming aan Groot & Evers en DigiJuris B.V. om aan IVB afschriften van de beslagen bescheiden te verstrekken. Hieraan ten grondslag legt IVB dat zij gedaagde zien als de drijvende kracht achter de lastercampagne die aan haar gericht is. Voor een nog in te stellen schadevergoedingsprocedure op grond van OD heeft ze belang bij afgifte van de bescheiden, en IVB vreest dat als deze niet gegeven worden dat gedaagde deze zal verwijderen. In reconventie vordert gedaagde beëindiging van de gerechtelijke bewaring. FTM en Strop vorderen in het incident hen toe te laten als gevoegde partij aan de zijde van gedaagde. Hieraan ten grondslag leggen zij dat hier belang bij hebben, nu toewijzing van de inzagevordering ertoe kan leiden dat de door gedaagde aan Strop verstrekte informatie tegen zijn wil en de wil van de journalist wordt prijsgegeven en tegen hen kan worden gebruikt. Dit zou een rechtstreekse schending van de journalistieke bronbescherming vormen, met een intimiderend en chilling effect als gevolg.
De voorzieningenrechter wijst de incidentele vordering toe. Anders dan IVB heeft betoogd, is de journalistieke bronbescherming hier wel degelijk in het geding, aangezien de afgevorderde afgifte zo ruim ingestoken is. De voorzieningenrechter gaat hierna over tot de beoordeling van de vordering op grond van art. 843a lid 1 Rv betreffende de afgifte van bescheiden. Het debat spitst zich toe op de vraag of de verwijten van IVB voldoende aannemelijk zijn om de kennisneming van de verlangde informatie toe te staan. De voorzieningenrechter stelt vast dat de dagvaarding vol staat met beweringen zonder de benodigde concretisering, met inzet van retorische stijlmiddelen en vermoedens die niet nader uitgewerkt worden. De onderbouwing van het onrechtmatigheidsverwijt is onder de maat, waardoor de voorzieningenrechter van oordeel is dat er sprake is van een fishing expedition. De vordering tot inzage is dan ook niet toewijsbaar. Dit impliceert ook dat de bespreking van de argumenten die FTM en Strop hebben aangevoerd tegen toewijzing van de vorderingen niet meer nodig is om tot een beslissing te komen. IVB wordt als de ongelijke gestelde partij in de proceskosten van zowel gedaagde als FTM en Strop veroordeeld. In reconventie worden de vorderingen afgewezen, en gezien de verwevenheid met de vordering in conventie worden de proceskosten gecompenseerd.
7.17 De voorzieningenrechter stelt vast dat de dagvaarding bol staat van blote beweringen, telkens zonder de benodigde concretisering en zonder verwijzing naar enig onderbouwend stuk. Met doorzichtige trucage, als het overleggen van een proces-verbaal van constatering, of de vermelding dat de Consumentenbond niet heeft betwist dat het gedaagde is die achter de berichten op de topics zit, wordt gepoogd het gebrek aan onderbouwing aan het zicht te onttrekken. Daartoe worden retorische stijlmiddelen ingezet (“Gedaagde verstopt achter zijn schuilnamen'"), en tot tweemaal toe worden vermoedens geserveerd onder de toevoeging "dat gedaagde hierachter zit, wordt verder uitgewerkt:, welke uitwerking dan niet komt. De lezer wordt beziggehouden met allerlei citaten van teksten op websites, zonder dat er enige link van die citaten naar gedaagde of diens handelingen is te vinden en zonder dat zelfs maar wordt uitgelegd (1) aan welke bewerkingen IVB aanstoot neemt en (2) op welke grond die bewerkingen, het gekritiseerde business model van IVB mede in aanmerking genomen, voorshands onrechtmatig moeten worden geacht. Bij dit alles moet worden bedacht dat eenieder die een bericht op een website plaatst, of openbaar post, of die openbaarmaking faciliteert, dit doet in het kader van de uitoefening van het aan eenieder toekomende recht op vrijheid van meningsuiting, waarbij vooralsnog moet worden aangenomen dat de door IVB gepraktiseerde bedrijfsuitoefening bij een deel van het publiek in negatieve zin is opgevallen. Gelet op de jurisprudentie die het terugvechten door IVB tot op heden heeft gegenereerd, lijkt dat vooralsnog het meer oplettende deel te zijn geweest. Ook dat brengt mee dat de onderbouwing van het onrechtmatigheidsverwijt onder de maat is. De conclusie is dan ook dat vooralsnog er geen spoor van aannemelijkheid is dat de wijze waarop gedaagde zijn bemoeienissen met de handelen wandel van IVB in woord en gedrag gestalte heeft gegeven, onrechtmatig is te achten. De enkele omstandigheid dat er ergens in de stroom van publicaties die de revue zijn gepasseerd initialen worden gebruikt die corresponderen met de initialen van onvoldoende om daarover anders te denken. Bij dit laatste verdient wel opmerking dat bij de door tot IVB wel een kanttekening valt te plaatsen. Gedaagdes uitlatingen op LinkedIn en de verwijzingen daarin naar de hiervoor vermelde websites naderen qua aard en omvang zo langzamerhand het punt waarop de gedachte opkomt dat het schade van IVB de leidende drijfveer is. Maar voor acties daartegen is kennisname van het beslagen materiaal niet nodig. (Gedaagde wordt overigens geadviseerd de in noot 1 vermelde uitspraak van de rechtbank Limburg, r.o. 4.28 t/m 4.31, ter harte nemen). Het voorgaande betekent dat de vordering tot inzage niet toewijsbaar is.