10 mei 2017
Vormgeving van concept ecologische modulaire bouwsystemen auteursrechtelijk beschermd
Rechtbank Midden-Nederland 10 mei 2017, IEF 16827; ECLI:NL:RBMNE:2017:2142 (Ecologisch modulair bouwsysteem) Auteursrecht. [Eiser] heeft met [A] samengewerkt met als doel het realiseren van diverse projecten op het gebied van ecologische modulaire bouwsystemen. De rechtbank stelt voorop dat modulaire bouwsystemen als zodanig en een biologisch afbreekbaar verplaatsbaar modulair bouwsysteem, als concept, niet auteursrechtelijk te beschermen zijn. Alleen de vormgeving van het concept kan auteursrechtelijk worden beschermd, mits deze niet (uitsluitend) technisch en functioneel is bepaald. De ontwerpen zijn niet ontstaan door de creatie van een gezamenlijk werk (ex 26 Aw). Ook artikel 6 Aw mist toepassing Inbreuk moet worden gestaakt. Het gebruik van de handelsnaam op diverse websites en twitter en daarbij de suggestie wekken dat het de voorzetting is, moet ook worden gestaakt. Het doen van onjuiste (schadelijke) uitlating is onrechtmatig. Het gevorderde verbod op het doen van schadelijke dan wel diffamerende uitlatingen wordt toegewezen.
4.4. De rechtbank volgt [gedaagde] evenmin in haar betoog dat de ontwerpen van [eiser] zijn gebaseerd op ontwerpen/tekeningen en technische input van haar en [A] . De gesprekken met [A] en [gedaagde] over het concept voor een ecologisch modulair bouwsysteem kunnen voor [eiser] een belangrijke inspiratiebron zijn geweest bij het ontwikkelen van de [bedrijf 4] Module en de daarop gebaseerde ontwerpen. Op de ideeën van [A] en [gedaagde] op zichzelf rust echter geen auteursrecht. Alleen aan de uitwerking van deze ideeën in concrete ontwerpen kan auteursrechtelijke bescherming toekomen. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde] uitdrukkelijk verklaard dat de door haar gemaakte schetsen (producties 14 en 38 van [gedaagde] ) nooit met [eiser] zijn gedeeld en dat [eiser] deze ook nooit heeft gezien. Reeds om die reden kan niet worden aangenomen dat de ontwerpen van [eiser] aan die schetsen zijn ontleend. In de documenten die [A] met [eiser] heeft gedeeld aangaande het door hem bij de gemeente [woonplaats 1] ingediende plan voor het project [bedrijf 3] (productie 8 van [eiser] ) komt in dit verband alleen relevantie toe aan de daarin opgenomen afbeelding zoals weergegeven in 2.4. Dit betreft slechts een globale indicatie van de buitenzijde van het pand. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de ontwerpen van [eiser] aan het door [A] ingediende plan zijn ontleend. Nu niet is komen vast te staan dat de ontwerpen zijn ontstaan door de creatie van een gezamenlijk werk door [eiser] en [gedaagde] en/of [A] , is er geen sprake van een gezamenlijk auteursrecht op het werk in de zin van artikel 26 Aw. Ook artikel 6 Aw mist in dit geval toepassing, nu niet is komen vast te staan dat de ontwerpen tot stand zijn gebracht naar het ontwerp van [gedaagde] en/of [A] onder haar en/of zijn leiding.4.5. De rechtbank gaat tenslotte voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat [eiser] zijn auteursrechten heeft prijsgegeven. Onbetwist staat vast dat [eiser] zijn auteursrechten op de ontwerpen niet heeft overgedragen aan de door [eiser] en [A] op te richten besloten vennootschap met de naam [bedrijf 4] of een ander bedrijf. Verder heeft [gedaagde] haar stelling dat [eiser] zijn auteursrechten heeft overgedragen aan [A] , mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser] , onvoldoende onderbouwd. Uit de brief van [eiser] aan [A] van
3 april 2014 (productie 67 van [eiser] ), waarnaar [gedaagde] verwijst, blijkt niet meer dan dat [eiser] heeft voorgesteld aan [A] een licentie te verstrekken ter zake van zijn auteursrechten onder nader overeen te komen voorwaarden en dat [eiser] zich vooralsnog alle rechten heeft voorbehouden. Uit de reactie daarop van [A] van 8 april 2014 (productie 20 van [gedaagde] ) blijkt dat [A] dit voorstel niet heeft aanvaard. Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] zijn auteursrechten op enig moment conform het bepaalde in artikel 2 lid 2 Aw bij akte heeft overgedragen aan [A] .
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] als maker en enig auteursrechthebbende met betrekking tot de ontwerpen heeft te gelden. Dit betekent dat de door [eiser] onder III gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.